E. du Perron
aan
J. Greshoff
Parijs, 26 november 1934
Parijs, Maandag.
Beste Jan,
Hierbij het stuk van Vestdijk waar je om vroeg. Ik lees uiterst geboeid Ina Damman, goddank weer eens een boek op peil in onze hollandsche letteren.
Ik zag gisteren Gide bij Malraux; eerst nogal stijf (hij is een beetje timide, nu nog!) - later kwam hij heelemaal los, gesticuleerde, lachte allervriendelijkst en vertelde moppen. Bep zegt dat ik hem ‘ingepalmd’ heb; maar dat is verwonderlijk, gegeven mijn moeheid in het hoofd, zoodat ik het gevoel heb moeilijk te spreken, enz. - Ook toen jullie hier waren was dat zoo; ik was inwendig erg blij jullie hier te hebben, maar met het gevoel van: où donc est la paix d'antan? Misschien dat Bretagne mij goed doet, al ga ik daar dan ook werken. Ik ben moe, moe, moe en onderin, tot als ik slaap toe, ontzettend gekweld en ongerust. Ik vond dat Atie en jij er ook moe uitzagen; het wordt een obsessie voor me, deze moeheid bij mijzelf en mijn vrienden. Een ‘Parijzenaar’ zal ik wel nooit worden!
Vond je Gino geschikt? Merk je hoe rustig hij is geworden? Zoo is hij nu altijd.
Heb je een brief van Menno gevonden?
Laat over een tijdje eens wat hooren; hoe je 't maakt, wat je doet en zoo. Ik denk dat ik 2 Dec. nr. Bretagne ga; maar je kunt hierheen schrijven, want Bep zit hier toch vooreerst.
Hart. groeten voor jullie 2 van ons 2, een hand van je
Eddy
Ik verlang er erg naar om elkaar weer eens een tijdje ongestoord te zien, als vroeger. Misschien mogen Bep en ik later eens 3 of 4 dagen komen logeeren?
Bespreek je het boek van De Kom nog in Gr. Ned.?Ga naar voetnoot2. Of laat je het bespreken? Ik zou het zielig vinden als wij niet overal protesteerden tegen het doodzwijgen ervan. Ik denk hier weer aan, omdat Gide er mij naar vroeg, met het oog op een eventueele vertaling.