E. du Perron
aan
J.A.A. Engelman
Parijs, 16 april 1934
Parijs, 16 April.
Beste Jan Engelman,
Dank voor de lange brief, uitknipsels, berichten, plaatjes, foto's. Het vers van Redcel iiGa naar voetnoot1. (ben jij dat zelf?) was heel aardig; als het iets korter was geweest, had ik het nog beter gevonden. Over Kuyle en over Ter BraakGa naar voetnoot2. ben ik het alleen aan de oppervlakte met je eens, over Ter Braak eigenlijk zelfs dàt niet. Ik kan werkelijk niet inzien wat er ‘ontstellend’ is in Dumay, maar ook niet waarom je die ontsteltenis hebt moeten weglachen. (Al deze termen zijn trouwens typisch-polemische termen, die weinig of geen verband houden met de werkelijkheid). Ik vind Ter Braak een oneindig grooter ‘stylist’ zelfs dan Kuyle, die dom, Hollandsch-gijnig, d.w.z. geestloos, is, het nieuwe proza heeft leeren schrijven, en nu schrijft, als een schoolmeester, en wiens low cunning + ‘poëtische’ bladzijdjes mij geen oogenblik bedotten. Je kunt het met Ter Braak oneens zijn zooveel je wilt: hij is daarom niet minder een rasechte intelligentie (ook hier is sprake van rasechtheid, niet minder dan bij dichters, geloof me) en hij ‘schrijft’ zeer goed. Het al-te-dwaas-berijden-van-stokpaardjes zegt niet veel: dat heeft de tijdgenoot ongeveer altijd gezegd voor iemand die werkelijk zijn persoonlijke waarheid tot het laatste toe najoeg. - Maar misschien kunnen we dit alles beter bespreken als je me werkelijk nog eens opzoekt. Met het oog op dat bezoek: mijn adres is nu 17bis rue Erlanger, Paris (16e).
Ik nader het eind van mijn vertaling, maar zit er toch altijd nog zoo aan vast, dat ik letterlijk geen tijd heb voor iets anders - als schrijfwerk tenminste. Zelfs niet voor brieven, want ik zou je beter willen schrijven dan ik het nu doe, en voel me voortdurend gehinderd.
Je voorgenomen Jan de WittGa naar voetnoot3. zal ik zorgvuldig geheim houden, en je vertaling van GozziGa naar voetnoot4. zal ik misschien lezen, als je mij die zendt, maar zeker niet zien. Je hebt ook hier blijkbaar illuzies die ik ten eenenmale mis, en kunt nog over tooneelvormen strijden met een regisseur. Als ik ooit een tooneelstuk schreef - après tout blijft de dialoog veel aantrekkelijks houden - en een plankenspecialist die zich regisseur noemt kwam erop af, dan kreeg hij het zaakje van me cadeau of niet, maar àls hij het kreeg, dan ook met een volmaakte afzijdigheid van mijzelf. Misschien weet je dat La C. Hum. door Meyerhold - dat ik na de idiote betweterij van Vic deze naam soms nog goed schrijf is een bewijs voor mijn edel karakter! - voor de planken wordt omgetimmerd. Ik had er laatst een gesprek over met Malraux en verweet hem zijn ‘geloof’ aan dergelijke kitsch. Hij beweerde dat Meyerhold de eenige regisseur was die hem niet ridicuul voorkwam, omdat hij ‘iets geheel nieuws met geheel nieuwe middelen, enz.’ - je kent het praatje. Ik trap evenmin in Meyerhold als in een ander: ik weet zeker dat ik in zijn stuk iets voorgezet zal krijgen dat met het wezen van La C.H. (of van Malraux) geen bal meer te maken heeft, en als ik ‘iets anders’ moet zien, heb ik liever niet iets dat tòch daarop parasiteert. Het gekke is dat Malraux deze zienswijze van mij deelt, maar toch het nut van die opvoering niet betwijfelt. Het zal wel om de een of andere ‘gemeenschaps’-reden zijn.Ga naar voetnoot*
Kan je me het artikel van dien heer DagensGa naar voetnoot6. niet bezorgen? In ruil daarvoor hierbij een vers. Het is het fatsoenlijkste van mijn priapeia, wschl. het eenige ‘drukbare’. Als het niet toch min of meer ‘gewaagd’ was, had het al ergens gestaan, want het is zeker 3 jaar oud. Maar ik herinner mij dan ook de tijd niet meer, waarin ik nog wel eens iets op rijm bedreef.
Voor je volgende bundel houd ik mij aanbevolen. Eén ding alleen betreur ik, nu De Tuin van Eros verscheen: je moest àl je andere verzen - de katholieke etc. - nu ook in een ander boek bijeenbrengen, anders blijft het een hopelooze administratie, met al die ‘roosvensters’.Ga naar voetnoot7.
Er is nog een zaak die ik uitgebreid met je zou willen behandelen, en waartoe de tijd me gewoon ontbreekt - want de lust is er, omdat het probleem mij zelf bezig houdt: nl. hoe iemand intelligent en katholiek kan zijn. (Het p.s. van je vorige brief, waarop ik niet antwoordde.) Ik geloof ja: maar, vanuit mijn ‘gedachtenwereld’ kan ik de katholiciteit, het geloof zelfs (in godsdienstigen zin, niet aan een vrouw of een politieke partij, maar tenslotte ook diè vormen van geloof) alleen pruimen - dit prachtige woord is in me blijven hangen uit de poëzie van Redcel ii - als een vorm van poëzie. Ik bedoel: er is voor mij tenslotte geen enkel verschil in Jany's fictieve Elyseum en jouw ‘hemel’. Het is niets anders dan een poëtische behoefte aan ‘iets anders’ - ik ken een Rus hier,Ga naar voetnoot8. die in zulke gevallen het woord ‘mystiek’ in zijn mond neemt, al gaat het om het geloof aan het Communistisch Manifest. Het is idioot maar waar, dat voor deze kant van ons wezen, deze behoefte aan ‘iets anders’, aan poëzie tenslotte, alleen de waarde van het individu beslist, en dat de justificatie tenslotte misschien even goed gezocht kan worden in de thomisti-sche philosofie, als in Le Grand Albert,Ga naar voetnoot9. als in een hyper-modern brochuretje over hooger vegetarisme of een kruising van Baker EddyGa naar voetnoot10. en Steiner.Ga naar voetnoot11. Er is meer kans dat het superieure individu zich voedt met een ‘klassieker’,
‘beproefder’, ‘gecultiveerder’ systeem, maar noodig is het niet. Dit ondanks al de belezenheid en apologetische hokvastheid van je vriend die voor mij op een sigarenhandelaar lijkt en daarom door Vic klakkeloos als leelijk in de krant werd gezet.Ga naar voetnoot12.
Van mooi en leelijk gesproken - (we zijn allemaal alleen maar mooi in onze soort!) - je portretje naast dien kaftandragerGa naar voetnoot13. belicht een kant van je die ik niet had opgemerkt tot dusver, en die er zeker is. Het is niet de intellectueele rokkenjagerskant die bv. zoo mooi uitkwam in een portret dat ik in een kinderblad over tooneel gezien heb, het is iets veel aardigers, iets dat wschl. maken zal dat je een zeer sympathieke oude man zult zijn. Ik weet niet of je dit aardig vindt, maar het is een hoop van mijzelf. Ik geloof dat de ouderdom in 9 op de 10 gevallen de ‘test’ is of iemand werkelijk aardig was of niet: ‘laat mij voorzien hoe je als oude heer zijn zult en ik zal je zeggen hoe je bent.’ Enfin, ook deze poëzie laat zich beter op een dag aan een cafétafeltje bekouten. - Ik heb je nu 4 blzn. geschreven, wat ongehoord veel is voor mijn doen, tegenwoordig, en met Jany is een ‘tafeltje in de zon’ eigenlijk ook het eenig-mogelijke geworden. Vroeger vond ik brieven echt, nu bijna altijd valsch.
Hartelijke groeten van je
EduP.
P.S. - Ik kan bij nadere beschouwing mijn schandverzen niet terugvinden, al heb ik ze zeker niet verscheurd. En uit het hoofd kan ik het vers niet meer reconstrueeren. Later dus, als ik het terugvind.