E. du Perron
aan
J. Greshoff
Bellevue, 10 juni 1933
Bellevue, Zaterdagmiddag.
Beste Jan,
Bijna gelijktijdig met jouw schrijven kwam er een nieuw briefje van Bothenius Brouwer, akelig beleefd, verwijzend naar allerlei z.g. ‘afgesproken’ dingen, waar we nooit een woord van lazen, enfin, alles ‘goedmakend’. De kloot moet kindsch zijn, maar aangezien hij ons nu het adres zendt - hij zegt dat reeds eerder te hebben gedaan! - waar wij voortaan mee te maken hebben, is alles goed. Bep zal hem toch nog een veeg uit de pan geven, maar die Prov. Pers gaat nu door. (Ik zeg bijna: helaas.)
Ingesloten een klad van het briefje dat ik hem gezonden zou hebben, zoodra de Delftsche Courant ons de bewijsnrs. had gestuurd - en bij gebreke daarvan: Maandagmorgen (met een kleine wijziging). Ik ben er nog niet toe gekomen om die ‘normale’ en ‘menschelijke’ berekeningen te maken, die jij voor Slau bedenkt. Als hij het gat van Borel wil likken, is het goed, maar dan heeft hij verder niets aan mijn vriendschap, hoezeer ik hem dan ook begrijp. Je sprak vroeger van ‘karakter-krachtpatserij’. Ik wil mijzelf dwingen om daarnaar te leven, ook al blijk ik een zwakkeling te zijn op ieder ander gebied. Men moet toch aan iets gelooven, op deze rotte wereld.
Ingesloten ook nog Anthonie's kritiek (graag weerom), die ik werkelijk zonder een zweem van nijd gelezen heb. Alles is zóó goed zoo. - Menno moet je Van Duinkerken en Pom zenden, stuur jij me die dan terug. De onnoodig-geworden brief voor kloot B.B. kan in de prullemand.
Het werk met Pia is Donderdag begonnen. Het neemt voorloo-pig àl onze energie in beslag; wij moeten echt wennen. Ik heb het gevoel dat er een nieuw leven voor mij beginnen gaat. Tot lezen en schrijven zal ik vooreerst wel niet komen; - ik heb verder je adressen keurig op mijn schrijftafel gezet, maar verwonder je er niet over als ik weinig schrijf en wijt dit dan niet aan gebrek aan vriendschap. Jan van Nijlen, Menno en jij zijn de laatsten van wie ik afstand zal doen, dat is mij in dezen tijd juist héél duidelijk.
Spreek niet te veel over ons werk met Pia; het is zoo grauw en beroerd (ook als je er een ‘mysterie’ van maakt). Zeg maar dat we hard werken voor de krant, als Binnendijk of zoo je naar ons vraagt.
Het beste in Holland!
Vergeet je de vergroote photo's niet? Liefst nog vóór je weggaat. - De sloffen zijn er; dank.
Ons stuk over Malraux heeft in de N.R.C. van Donderdag gestaanGa naar voetnoot1. - dit voor het geval het je interesseert. Ons ex. hebben we aan Malraux gegeven. Er heeft een uitstekend stuk over gestaan van Gabriel Marcel (soortement philosoof) in L'Europe Nouvelle van 3 Juni. (3, niet 13).
Als er nog iets is dat je weten of hebben moet voor je vertrek, schrijf het dan. Ik zend gelijk hiermee Golovleff aan J.v.N., ofschoon ik er nog niets verder in ben dan toen ik uit Brussel weer hier terugkwam. Vooreerst lees ik tòch niets.
Veel hartelijks, ook voor Aty en van Peb,
een hand van je E.
Ga naar voetnoot2.Pep is beleedigd.
P.S. - Wij hadden een zéér gezellige laatste avond met Annie en Arthur o.a. in een Spaansch restaurant, met guitaarmuziek. Ik at er criadillas de toro = stierballetjes, maar volgens Arthur is de stier in dit geval meer een ram.
Mijnheer,
Daar mijn vrouw er niet toe te bewegen is u nogmaals te schrijven, is deze onaangename taak voor mij. U hebt zoo mooi ‘le mort’ uitgehangen dat wij een oogenblik gedácht hebben aan uw werkelijk overlijden - tot onze teleurstelling schijnt deze veronderstelling onjuist. Na uw overvloed van proza in de stijl ‘grande connerie française’ was het voor ons moeilijk om uw verdere manier van zaakrelaties direct te vatten; maar wij zijn geëindigd met aan den redacteur van de Delftsche Courant te schrijven om de bewijsnummers die men ons niet gezonden had - Het blijkt nu dat drie brieven geplaatst werden, waarvoor wij u verzoeken ons het honorarium te willen doen toekomen. Wij laten u verder gaarne over aan de laffe vorm van onbeschoftheid waarin u uw kracht zoekt.
EduPerron.