E. du Perron
aan
J. Greshoff
Bellevue, 3 maart 1933
Bellevue, 3 Maart 1933.
Beste Jan,
Na mijn briefkaart van gisteren heb ik nog 2 brieven van je gekregen. De zaak is dus wel ernstig geworden voor je; en dit begrijp ik ook wel. De ruzie met Slauerhoff is alleen dwaas en nutteloos en prikkelend, maar sommige van de ‘erbij gehaalde elementen’ zitten dieper.
Je zegt, over dat eeremetaal: kan het dan zijn dat men poep als wondzalf verkoopt aan dengeen die zelf de drol gelegd heeft? 1o. Ben jij diegene niet;Ga naar voetnoot* en 2o. vreemd genoeg, is dat mogelijk - niet heelemaal, maar voor een groot deel. Het is absoluut mogelijk, dat de man van de drol zijn eigen poep, als wondzalf vermomd, geparfumeerd en in een mooi potje gezet, toch ‘verdomd aardig’ vindt. Je weet dat die ridderordes zonder werkelijke waarde zijn, en tòch vind je ze aardig, want je draagt ze ook zonder dat het bepaald mot, en je bedenkt zoo dat tòch niet iedereen ze heeft, enz. Als je zegt dat dit pertinent onwaar is, zou je jezelf beduvelen en dan komen we nergens. Iemand die er werkelijk op dirkt, weigert ze, doet geen stàp ervoor, wil ze niet zien, vindt ze volstrekt onverdragelijk op zijn persoon. Het is misschien ook niet meer dan een doodgewoon primitief gevoelentje of een principe, daaruit voortgekomen, maar het is dan zoo. Voorbeelden: zou zou het met Léautaud, Malraux, Pia, en met mijzelf zijn. - Het voorbeeld van Jan v. Nijlen gaat niet op, want die krijgt de lintjes wèl automatisch thuis gestuurd en weigert alleen niet, omdat hij geen ruziemakers-karakter heeft; maar hij stopt ze weg en doet of ze er nooit waren. Ik zou ook wel eens willen weten welke ‘gemakken, voordeelen’, enz. Jan v.N. van die dingen heeft. De kolonel LawrenceGa naar voetnoot1. had er automatisch zóóveel gekregen, na zijn actie in Egypte, dat al zijn sigarettenblikjes ermee vol zaten, maar dat was dan zijn manier om erop te dirken, want toen hij uit Egypte wegging, kon men ze in zijn tent oprapen.
Ik begrijp jouw wereld van wèl dirken maar ook wel dragen niet. Jij begrijpt mij niet, mijn werkelijke afkeer van die flauwe kul - we zijn dus beiden even dom. Maar buiten ons begrijpen is één ding zeker: in de ruziemaker, pamphlétaire etc. Greshoff blijft deze lintjesdragerij een zwakheid, want wat ik je in vriendschap voorhoud over je niet-recht van spreken ten opzichte van Benoît en Maurice, kan de eerste de beste pallurk je onvriendschappelijk voorhouden, als het daartoe komt. Juist als je vriend, vind ik deze zwakke plek in je daarom vervelend.
Menno, Malraux, Pia, zouden, als je beste vrienden, even onbegrijpend en vervelend hiertegenover staan als ik. Het is op zijn best een inconsequentie in je, die niet goed te praten is. Op zichzelf deel je deze lintjesliefde met heele honorabele wezens, als Larbaud, Stendhal en zelfs Alexander Ver Huell, die erg veel aardigs had, en zich gewoonweg doodgetreurd heeft omdat-i niet zoo'n ding in zijn knoopsgat kreeg. Maar die menschen waren niet zulke aanvallers van burgerlijke instellingen en zulke pamphlétaires als jij. Als ze inconsequent waren, verborgen ze dat beter, wat weer geen deugd is, maar een grootere slimheid.
Enfin, nogmaals, ik begrijp je best met het verstand; als jij niet begrijpen kunt dat ik verder (met mijn gevoel dus) niet gaan kan, omdat ik nu eenmaal werkelijk en totaal lak aan die dingen heb, omdat ik mezelf met zoo'n ding in mijn knoopsgat minstens zoo ridicuul en grotesk zou vinden als jij het Bouws deed op de trouw-photo met hooge hoed, nu, dan blijf ik in je oogen erg dom en jij bent het in de mijne minstens net zoo, en there's an end of it. Nu, Jan, tot ziens; ik ga morgen weg - ik blijf er verder bij dat al dit gelul, zoover het de gevoelens betreft tusschen jou en mij, niet één kopje thee van Atie waard is, en ik zend je, met de groeten van Bep, een hartelijke hand vooruit, in afwachting van ons wederzien. Ik ben dus Maandag of Dinsdag bij je.
Geloof me steeds je (ondecoreerbare)
Ed.