E. du Perron
aan
H. Marsman
Gistoux, 12 september 1932
Gistoux, Maandagavond.
Beste Henny,
We hebben zóó'n ingewikkelde boel achter ons, dat vandaag eerst mijn gedeelte van de verhuizing de deur uit is; en Bep's gedeelte gaat morgen. Ik zal je er maar niet van vertellen, al heb ik eigenlijk over niets anders gedacht, in al deze dagen; hier zijn alleen eenige feiten. Bep komt overmorgen hier terug, hoogstwschl. blijven we hier dan nog een week, want onze meubels zijn (door al die complicaties) zoowel uit Holland als hiervandaan gewoon als vrachtgoed gegaan, en voor ze dus in Parijs zijn duurt het wel 10 dagen. Ik denk dat we tegen 20 Sept. naar Bellevue gaan; daar in Hotel Galliéni op de boel wachten, vast een slaapkamer koopen, dan voorloopig in ons appartement kampeeren, en dat we, alles bij elkaar, niet vóór 25 Sept. een beetje geriefelijk ‘thuis’ zitten. Tusschen 20 en 25 Sept. moet je ons dus maar als verloren beschouwen, maar vóórdien kan je me nog best hierheen schrijven.
We hadden gisteren (Zondag) in Brussel een Forum-vergadering; het volgende werd besloten voor de romans. In deze jaargang nog, in 3 nrs., Heineke Vos van Richard Minne; met de nieuwe jaargang Dumay. Dus vóór volgend najaar kunnen we niets meer hebben - we hebben ook in principe besloten om niet meer 2 vervolgstukken te geven, al is één ervan essayistisch. (Een enkele uitzondering blijft natuurlijk mogelijk.) - En nu nog iets: ik las in deze verhuis-periode maar één boek en dan nog maar tot de helft, je vriend Robazki.Ga naar voetnoot1. Ik moet je, ook voor ik het uit heb, een amende honorable maken, ik begrijp hiervan tenminste volkomen dat het je imponeert. Het is griezelig goed in elkaar gezet, de toon is vol en niet lijzig, het verhaal is boeiend; kortom, het is op bedriegelijke wijze een gave, sterke, zelfs ‘groote’ roman. Maar.... het is één aftapsel van Dostojevsky, en ook dàt is griezelig knap gedaan, en zelfs vol met 100 details, die alleen een ‘volwaardig’ schrijver kan vinden; het is werkelijk de beste, maar ik geloof dan ook: de meest schaamtelooze, Dostojevsky-imitatie die ik ooit las. Nu vraag ik je: ook al is dit boek dus als ‘Perzisch tapijtje’, dus buiten de personages Dostojevsky en Dekker om, meesterlijk, moet ik den schrijver ervan bewonderen? Want een middenweg bestaat niet voor dit boek; het is inderdaad verreweg de sterkste roman van alle jongeren bij elkaar; en De Stille Plantage is er keukenstroop met rosemarijngeur naast. Of ik moet het bewonderen - en dan heb ik lak aan Dostojevsky; òf ik moet het verwerpen, omdat ik deze heele sfeer, tot in onderdeden bij D. terugvind (en dan toch nog ièts beter, geloof ik). Welke Dostojevsky's is inderdaad moeilijk te zeggen: wel vijf of zes door elkaar, en dan niet ‘gegapt’, maar met vuur en overtuiging geïmiteerd. Het Souterrain, De Speler, De Jongeling Netochka Nezvanowa, De Zachtmoedige, en natuurlijk nog hoopen fragmenten van elders; het is typisch diè kant van Dostojevsky, die reeds aan Gogol ‘ontstegen’, en toch nog niet aan het ‘allergrootste’ toe is. Ik stel Dekker één ding voor, en dan zullen wij hem allen hevig bewonderen: laat hem nòg eens in trance raken en dan het tweede deel van de Karamazovs (ik bedoel: het ‘vervolg’ daarvan) schrijven, dat ons door Dostojevsky's dood is ontgaan. Als hij hem dàt lapt, geloof ik dat hij de tweelingsziel van D. is, zooals zijn Vladimir het is van AliochaGa naar voetnoot3. (die verhouding is voor de relatie Dekker-Dostojevsky bizonder curieus). Anders....
Laat eens wat hooren; vooral ook hoe je het maakt in je nieuwe Utrechtsche ‘inkerkering’. Hartelijke groeten aan Rina; de hand van je
E.