E. du Perron aan R.A.J. van Lier
Cassarate, 6 juni 1932
Beste Rudie,
Kan je tegen precieze kritiek? Ik bedoel: onomwonden qua terminologie? Hierbij je verzen terug, waarin altijd (op De Zieke na, dat ik heelemaal een kreng vind) wel iets aardigs zit, vooral van toon; maar waarvan niet één mij werkelijk bevalt. Ik stuur je alles terug met kantteekeningenGa naar voetnoot1.; ik vind dit werkje allerbelabberdst en had er veel liever eens met je over gesproken, maar wanneer zullen we elkaar terugzien? Het kan zijn dat ik me hier en daar vergis, en als je je ‘gangmaker’ Freddy consulteert, zal hij zeker niet nalaten je enthousiast te verzekeren dat ik er niets van begrepen heb, dat je rhythme voortreffelijk is, enz., maar enfin, ik kan je alleen mijn reacties openbaren. Trek je er niets van aan en schrijf andere verzen, en stuur me die ook weer.
Freddy schreef me dat je ook zoo'n huwelijksidiotietje in-drukvan-StolsGa naar voetnoot2. wou hebben. Ik heb er goddank geen meer, maar boven-dien wil ik hopen dat het niet waar is? Met hartelijke groeten, ook van ‘Dr. Bep’,
steeds je EdP.
P.S. Ik had je die verzen met een algemeener praatje erover terug kunnen zenden, maar daar had je toch heelemaal niets aan gehad!
Brieven
I
Nog niet tot de slotsom gekomen
- En dan, wordt dit ooit volkomen? -
Wil ik weten en ga liever stuk.
Uit schijn en schaduw te raken
Dan stil de leugen gedoogen
Die geheel gelukkig kan maken.
Stille avond, genegen gesprek
En het bijzijn dat mij bewaart
Voor een snel en roekeloos vertrek,
Maar ik zou mijn zelf willen vormen
Op een hoogte woest en eenzaam
Waarin ik zuiver vereenzaam.
erg Slauerhoff
Want mijn dagen gaan heen in rust
Maar een leven groeit in het verborgen,
Wordt soms bij schokken bewust.
Hoe weet gij dan mijn dag van morgen?
Het geheim van het binnenste stroomen
Wordt ook mij soms openbaar.
Spoedig weer door donker hernomen
Bleef dit mij, duidelijk en klaar:
In een vijver, wat wind in het riet,
Waar witte bloemen bloeien,
Maar naar een hevig bewogen gebied
Ik weet hoeveel ik in mij moet breken
En hoeveel tot leven voeren,
Moet mij zelf soms hevig ontsteken
Tot een groote en heft'ge vervoering.
Ben wel een vriend van de haard
Stille avond, genegen gesprek
Eens, veel later, een zeker vertrek.
Jij die streeft naar het klein geluk
En ik vind wellicht stuk-
Geslagen, dit aan het eind van de reis.
Laten wij altijd vrienden blijven
Alles is hetzelfde in wezen,
Zij, die in woeste stormen drijven
Of thuis gerust een boek blijven lezen -
Dit heele slot vind ik beroerd. Het gedicht is voor mij uit, waar ik de streepGa naar voetnoot3. zette; de rest is hangerige herhaling, en de twee slotstrofen zijn leelijk.
II
Meer nog een vaag besef van later
Dan een duidelijk verhelderd weten.
Ik ben een diep nachtelijk water
Geregeld door verre planeten.
Val dan weer in eb naar beneden
Maar heb om het blijde gelooven
Ik keek met nieuwsgierige oogen
Die zochten het wezen der dingen.
Ik lach reeds, maar blijf toch bewogen
En maant tot een zeker afscheid
Van wat ik te voos heb bevonden,
Jij weet dat dit niet tot geluk leidt
Noch naar gelukzalige verbonden.
Ik wilde zoo graag klaarder schouwen
En leven in trots en in moed.
Van mijn wezen, dat ik bevroed
Dan zal dit trotsch zijn en eenzaam
Omdat zijn weten langzaam
Hem vele dingen ontneemt.
Machtig lachen in de regen
Ik schrijf dit in krachtig verrijzen
Ga morgen veel vlakkere wegen.
Dit maakt mij nog niet tot de wijzen
Die over het komende zwegen.
Het geheel is erg vaag en sloom.
III
Geloof je niet dat in het uur
Dat je stil voor je zit te kijken
Bij een vrouw en een knappend vuur
Ik zacht naast je neder kan strijken
En - wel met een wetende lach -
Kan luisteren naar je verhalen.
Dan, dieper, door wat ik zag
Je stilte zal ik niet verstoren
Ik zal begrijpend naar je hooren
IV
Liefde ga ik niet voorbij -
Liefde geef ik, ànders medelij
Geen verlaten van de goede aarde.
Altijd zal ik moeten keeren
Maar wat ons in deze dingen scheidt
Is dat ik toch niet zou blijven
V.
Zooals ik aan een vrijer wezen denk,
Droom jij van innigheden.
Zoo gewonnen, en zoo weer vergleden.
Jij gaat met een zeker doel op weg:
Een klein geluk in warm licht zoeken,
Met kinderen en bloemen en boeken.
De Zieke
Groen loof en helder licht doen pijn.
Het is zoo blij en vroolijk buiten,
Ik begeer, maar is dit nog begeeren
Alleen de rust in koele duisternis.
De wil is dood, ik kan mij niet verweren.
Als alles, alles nu maar over is.
Dit is wel erg somber...
Gij gaat zoo zacht met uwe zachte handen
Ik ben reeds zoo vervreemd. Tusschen de wanden
Waarom weer heftig te bewegen
En driftig naar een doel te jagen
Mij blijft toch elke zin verzwegen
Van al mijn zinnelooze dagen.
Rààr is dat!
Alleen voor deze zachte pijn
Zou ik nog blijven willen, enkele uren.
Voor mij gebed noch medicijn
Ik kan het licht niet meer verduren
Sentimentaliteit op St. Nicolaasrijmen.
|
-
voetnoot1.
- DP's kantlijnaantekeningen zijn hier afgedrukt tussen de strofen of verzen van Van Liers (cursief afgedrukte) gedichten, met asterisken i.p.v. strepen en pijlen.
-
voetnoot2.
- De gedrukte kennisgeving van DP's huwelijk.
-
voetnoot*
- louter geluk (niet ‘het loutere’) zou minder hangerig zijn
-
voetnoot*
- Dit ‘ga liever stuk’ - herhaling - onaangenaam! een beetje erg ‘gemakkelijk’.
-
voetnoot*
- Deze telegramstijl ‘Ben’ (inpl. van ‘ik ben’) belabberd.
-
voetnoot3.
- DP heeft de streep gezet tussen de zevende en achtste strofe.
-
voetnoot*
- Waarom toch dat weglaten v/h pers. voornaamw.? ‘Rijs’...
-
voetnoot**
- ‘Een zekere strijd’ is erg vaag; ook van klank, in dit verband.
-
voetnoot*
- hier dan maar: ‘een stem’; de maat is toch slordig genoeg...
-
voetnoot*
- Dat ‘morgengrauwen’ is ook erg raadselachtig.
-
voetnoot*
- Hier is ‘van klein geluk’ beter; korter.
-
voetnoot*
- rotregel; van maat afschuwelijk en dat ‘saamgeweven’ banaal!
-
voetnoot**
- Dit is vreeselijk! Waarom dan niet: ‘Het is soms wel lekker te eten’?
-
voetnoot*
- Wie? De ‘Liefde’ of de ‘haar’ = ‘zij’ van ‘o, mon cher!’
-
voetnoot*
- Wat is toch dat verdomde ‘weten’, waar je het telkens weer over hebt?
-
voetnoot*
- rotregel, hangerig, slordig, uit zijn krachten gegroeid.
-
voetnoot**
- Dit ‘veel’ kan ook weg, om de regel wat meer pit te geven.
-
voetnoot**
- Wat is dat voor een syntaxis? een beetje tante Betje?
-
voetnoot**
- Dit ‘een’ een beetje erg precies; één maar? Niet liever twee?
-
voetnoot*
- Néén! dat is toch al te rhetorisch!
|