E. du Perron
aan
S. Vestdijk
Gistoux, 14 februari 1932
Gistoux, Zondag.
Beste Vestdijk,
Gisteren zat ik rustig en gelukkig in Voorburg, toen er opeens een briefje kwam van Dr. Maasland dat mijn moeder goed ziek was, zich ongerust maakte over mijn lange zwijgen, enz. Het was toen half 3; ik heb in alle haast mijn koffertje gepakt en ben hierheen gereisd; 's nachts om 11 uur was ik hier pas, per taxi, na allerlei rarigheden, die ik je nog wel eens vertellen zal. (Brand onder bij Greshoff, VictorGa naar voetnoot1. die zich in het adres vergistte en nog zoowat leuks.) Vandaag zit ik hier dan, en als de toestand vooruit gaat, tot Woensdag. De dokter is over mijn moeder wel tevreden, maar ik vind haar niets goed; het zou mij eig. niet verwonderen als ik Woensdag op het laatste oogenblik nog hier gehouden werd; wel erg tegen mijn zin, als alles overigens in huis blijft zooals het nu is. Mijn brief aan Simone kwam n.l. gistermorgen pas hierGa naar voetnoot*, en 's avonds zag zij mij in persoon! Ze is nu erg stug, ontwijkt me, heeft tegen mijn moeder gezegd dat ik alleen kwam om haar verdriet te doen, dat ik haar alle portretten terug moest geven, en andere ‘words to that effect’ - enfin, het is hier op het oogenblik door het heele huis een treurige historie voor me. Ik heb niet met Simone kunnen spreken, omdat zij niet antwoordt; bovendien heb ik het idee dat wat nu met jou gebeurt haar nieuwe zorgen geeft: ze voelt zich wschl. heelemaal ‘verloren’ en op zichzelf aangewezen, omdat ze er met mij wschl. niet over spreken wil. Het beste is dat ik haar aan haar lot overlaat, omdat zij toch maar denken zou dat ik haar wil plagen. Als jij nu hier was, zou het aan de situatie veel goed kunnen doen. Mijn moeder stelde me voor je te telegrafeeren, maar dat lijkt mij overbodig; ik schrijf je dit in de hoop dat het je ook zoo spoedig genoeg bereiken zal. Mòcht je hier willen komen, doe het dan gerust. Ik zou het vooral beroerd vinden als je dacht dat ik me vanjou zou willen bedienen voor het opknappen van deze situatie, voor zoover dat in mijn kraam te pas komt; begrijp me dus goed: ik leg je uit hoe de toestand hier is - mocht jij, voor wat er tusschen jou en Simone gaande is, vinden dat je beter hier kunt zijn, laat je dan niet weerhouden door andere overwegingen, en telegrafeer me dat je komt, dan haal ik je met de auto af. Mijn bedoeling is zoo gauw ik kan (dus met het oog op den toestand van mijn moeder - en ook op Simone!) van hier weg te gaan; maar jij kunt, ook daarna, gerust hier blijven. Laat dus één ding voor je tellen: wat je eigen gevoel je ingeeft. (Ik ken je te kort om dat met eenige juistheid te weten; en bovendien, weet men zooiets ooit?)
Als ik niets van je hoor, bel ik je op zoodra ik in Den H. terug ben. Ik bedoel: schrijf ik je; of bel jij mij op, bij Bep. Er is een kans dat ik Woensdag terug ben, met die trein van 1 uur uit Brussel; ben ik er dan niet, dan is dat een bewijs dat het hier slecht gaat. Allicht hoor je ook wel iets van Bep. Dus bel bv. Woensdag op, om half 5.
Als je hier komt en na mij zou willen blijven, laat ik ook mijn moeder in je hoede achter. Jij, als dokter, kunt in moeilijke gevallen, als er haast bij is, beter optreden dan een ander. Ook VeraGa naar voetnoot2. is nu hier; dat geeft ook grooter vrijheid aan Simone.
Nu, beste kerel, tot ziens, hier of daar. Laat deze historie vooral geen ‘onzuiverheden’ brengen tusschen ons; ik zou dat zeer betreuren.
Met een hartelijke hand, je
E.