E. du Perron
aan
A. Roland Holst
Amsterdam, 15 (dinsdag) december 1931
Maandagnacht, half 2.
Beste Jany,
Ik hoor dat je vanmiddag van half 3 tot half 4 op me gewacht hebt in de Américain. Maar je had naar het Boston-Hotel geschreven, terwijl ik je toch moet hebben opgegeven dat ik verhuisde (den dag zelf dat ik je die briefkaart schreef) naar R. Blijstra, Prinsengracht. Het spijt me erg dat het zoo geloopen is, want ik had je graag gezien. Ik wist dat je later ergens zat met Jacques en Pom, maar kon toen niet komen omdat ik reeds een afspraak had. 's Avonds zag ik X-Y-ZGa naar voetnoot1.; een flutstukje, daarna, in de Américain, waar ik met Blijstra Halbo Kool zou ontmoeten, kwam ik aan één tafeltje te zitten met Pom en eenige anderen, d.w.z. Sander, Bep Verf,Ga naar voetnoot2. Halbo Kool, Blijstra en zijn vrouw en later nog een mevrouw. Terwijl ik even opstond om Willink te begroeten, die met zijn tegenwoordige geliefde aan een ander tafeltje zat, zag Sander kans om Pom gauw in te fluisteren dat ik van hun tafeltje wegging omdat ik bezwaren tegen hem, Pom, had. Ik werd daarop door Pom hierover ter verantwoording geroepen en heb de bezwaren onmiddellijk toegegeven, maar erbij gezegd dat ik geen lust had om het in dit heele gezelschap erover te hebben, en dat ik het hem bij een betere gelegenheid wel eens precies zeggen zou. Hij deed toen een beetje haantjesachtig, kwam me aan het tafeltje van de Willinks (dat er overigens vlak bij stond) na, sprak van uitknokken en naar buiten gaan, tot het me begon te vervelen en ik met hem ben mee gegaan. In de vestibule van de Américain heb ik hem toen verteld wat ik tegen hem had, maar zoodra ik gekomen was tot de verklaring dat hij eigenlijk behoorde tot de ouweloelen,Ga naar voetnoot* sprak hij weer van uitknokken en naar buiten gaan, waarop ik hem (hoewel zeer à contre-coeur en dit toch heusch niet uit lafheid) naar buiten ben gevolgd, en we op de kinderachtigste manier, daar bij de stoep van de Américain, elkaar 2 of 3 vuistslagen hebben verkocht. Er kwamen onmiddellijk allerlei taxi-chauffeurs bij, en boven-op de stoep kwamen vele kijkers, maar enfin, we werden gescheiden, zooals altijd, zonder naar het klabakkarium te worden gesleept, wat mij werkelijk veel genoegen deed, want mijn proces in België is nog niet afgedaan - d.w.z. ditmaal verdaagd tot den 19en. Pom schijnt te krabben als hij vecht, althans ik merkte dat ik bloedde aan mijn bovenlip, waarvan hij een stukje vel had afgekrabd, maar het stond heel mooi, want er was althans een bloedzakdoek bij, die in de kronieken van ‘de Kring’ wel zal uitdijen tot minstens 2 bloedneuzen. Kortom, het was volmaakt kinderachtig en nutteloos, want 1o. (en al zou ik de knock-geste van Pom sympathiek vinden, wat ik zeker doe) het verandert mijn opinie niet over zijn literaire ijdel- en valschigheidjes; en 2o. heb ik mij, afgescheiden van deze opinie, geen oogenblik werkelijk boos op hem kunnen maken, zelfs niet gedurende de enkele klappen van het ‘gevecht’. - Het gekste van alles was dat daarbuiten een groote kerel met een breed en stom smoel opeens mij stond te vragen of ik met hèm mee wou gaan; en nadat ik er een commissaris van politie en daarna een bravo van Pom of een andere geheime vijand van mij in gewaand had, bleek het eenvoudigweg een voorbijganger te zijn die ook zin in het knokken had gekregen. Pom werd intusschen nog steeds vastgehouden door een taxi-chauffeur; maar tenslotte kwamen we beiden weer de stoep op en het café in en zelfs weer aan hetzelfde tafeltje, waar de rest vnl. werd verpraat en Pom het ietwat surrealistisch had over: ‘niet met de pen, maar met de vuist’ en aan Bep Verf 6
× verzekerde ‘dat hij zich geen ouweloel liet noemen’. Er werd zelfs vaag gesproken over verder knokken in een rustiger lokaal; tenslotte wou Pom ons allen meehebben naar zijn woning. Ik voelde me moe, en wat ik al deze dagen behouden heb, nog verkouden en grieperig, maar op mijn vraag of hij mij mee wilde hebben om werkelijk verder te vechten zei hij niet direct: nee, zoodat ik meende min of meer zedelijk verplicht te zijn mee te gaan. Het bleek bij hem overigens heel gezellig te zijn, als trouwens altijd; van knokken werd niet meer gerept, integendeel, er werd gedanst, er werd god zij dank niets plechtig ‘afgedronken’, zooals die flauwe kul, geloof ik, heet, en een goed half uur later zijn Vic en ik samen opgestapt. Morgen is mijn laatste dag hier; Pom wou hebben dat ik bij hem kwam koffiedrinken, maar ik heb dit gereduceerd tot een afspraak om 4 uur bij de Américain. We moeten mijn ‘bezwaren’ dan kalm bepraten en het zal even nutteloos zijn als de stupiditeit van vanavond, maar soit. Ik beloof mezelf en Pom dat ik kalm maar dan ook zeer duidelijk zal zijn; - hij zal mij ditmaal aanhooren, mij zeggen dat ik mij in alles vergis, en tenslotte zullen we er een beleefd eind aan draaien, omdat het immers maar gaat om literatuur en niet om zaken van leven en dood. En dan? Dan zijn we precies even wijs, want dat Pom aardig kan zijn weten we allemaal, en dat zijn wezen mij toch onaangenaam zal blijven door het gevoel dat ik aan zoo iemand niets heb - zèlfs niet de behoefte aan ‘omgang’ - staat even vast. Over het gebeurde van dezen avond heb ik niet de minste rancune (integendeel, als iets mij nog voor Pom zou kunnen doen voelen was het zóóiets, al vind ik opstoppers uitdeelen voor literaire kwesties wel èrg stom). - Ik schrijf je het gebeurde voor ik naar bed ga, omdat je het niet alleen van Pom zult hooren, maar natuurlijk in allerlei ‘Kring’-versies, die er wel het noodige moois van zullen maken. Wil je bij gelegenheid deze brief ook doorsturen naar Hennie, dan hoef ik hem niet nogmaals hetzelfde te schrijven (want vandaag of morgen krijg ik natuurlijk een brief van hèm om inlichtingen naar aanleiding van de geruchten die in Utrecht circuleeren). Enfin, je vond mij in deze kwesties, geloof ik, wel eens idioot, maar laat ik je verzekeren dat ditmaal het heele grapje voor rekening van Pom is en dat ik nooit onovertuigder en verveelder heb gebakkeleid. Niettemin, mocht Pom in het vervolg en nieuwe lust op dit gebied manifesteeren, dan spreekt het vanzelf dat ik geheel bereid blijf hem weer zijn zin te geven. - Later over wat anders; hart. gr. van je
E.
P.S. - Als je me terugschrijft, adresseer dan gewoon naar Gistoux. Ik moèt n.l. naar België voor dat rotproces, dat anders ruïneus dreigt te worden voor mijn moeder en mijn Brusselsch adres weet ik nog niet.