Brieven (herziene editie)
(2015)–E. du Perron– Auteursrechtelijk beschermdE. du Perron
|
1. | Geldelijk kan ik DekkerGa naar voetnoot2. niet bijstaan. Ik moet zelf voortdurend rekenen om te zien of ik toekom; mijn moeder klaagt ook over staking van renten enz., en àls ik op die manier helpen kan, dan heb ik in de eerste plaats mijn oude vriend Pia, die er ook erg beroerd voor staat, materieel gesproken. Maar je zou Dekker over eenigen tijd - als ik weer in Br. terug ben - eens naar mij toe kunnen zenden; misschien dat ik toch wel iets voor hem doen kan. Hij zou af en toe eens bij me kunnen eten, of misschien vind ik een plaatsje voor hem, als hij persoonlijk daarvoor geschikt blijkt. Dan is er ook nog zooiets van ‘moreele steun’, zeggen de deskundigen. Maar kèn jij den man? Is het niet een beetje een prol van het vervelende soort? Sommige menschen zijn heusch alleen maar ‘interessant’ als ze honger lijden. |
2. | Ik zal Vera spoedig serieus bestudeeren. |
3. | Het redacteurschap, als ons hier wordt aangeboden,Ga naar voetnoot3. is vnl. aardig in zooverre als het ònaardig zou zijn wanneer we datzelfde redacteurschap door een stelletje lullen van Blanus bezet zouden zien. Om onszelf dàt ongenoegen te besparen, voelen we er tòch wel voor, geloof ik. Maar ik blijf erbij: ofschoon ik Vic een 10× beter redacteur vind, dat spreekt - dat Slau in ons midden beter thuishoort, gegeven juist het ‘verschil van generatie’. Vic inpl. van Slau schaadt aan het karakter van het ensemble; evenals, indertijd, Buning.Ga naar voetnoot4. Ik dacht ook dat Bouws red.secretaris zou zijn?Ga naar voetnoot5. waarom is hij zoo geheel eruit gelaten? om ‘literaire onbekendheid’? Hij heeft zich toch voor deze reorganisatie verreweg het meeste ingespannen, en practisch ook het meeste ervoor bereikt. |
4. | Ik zal Müller-Lehning schrijven. Dank voor zijn adres. |
5. | Hierbij Menno's briefGa naar voetnoot6.; er staan geen geheimen in, al is het ensemble wel wat tè vleiend voor mij. |
6. | Dat je vindt dat ik in afwachting van wat beters toch wel ‘kleine dingetjes kan blijven doen’ is strijdig met je eigen opvattingen tot dusver. En dan nogwel polemische ‘dingetjes’. Wat? Coster weer eens vertellen dat zijn stuk tegen SlauGa naar voetnoot7. treurig en ontzettend laagstaand is, vooral voor een ethisch-nobel man? Kom-kom, Hennie, beschouw de zaak nog eens goed. In géén geval wil ik een polemische rubriek voor Menno en mij alleen. Desnoods wel een dgl. rubriek van de heele redactie; zooiets als in de Gids, maar met initialen onderteekend. Goed? |
7. | Citaat van HofmansthalGa naar voetnoot8. inderdaad uitstekend. Je kunt dat best gebruiken voor je nawoord. Niet? Ik ben zéér benieuwd naar dat stuk en betreur nu dat het eerst zooveel later zal worden geschreven, als de eig. drang ertoe misschien al voorbij is. Maar doe precies zooals je wilt; ik denk er niet over het te weigeren, om welke reden dan ook. Ik ben er zeker van dat het mijn ‘dwaze hart’ hier en daar goed zal doen; maar je mag erin fulmineeren naar hartelust; ik beloof je dat ik het integraal achterin mijn 3e bundel plak, en me zelfs niet bij jou zal beklagen... |
* * *
Nu heb ik 3 sterretjes gezet omdat we tot het persoonlijke, niet-meer-zakelijke=literaire, geraakt zijn: de vriendschap. Je ultimatum is erg aardig, erg jong, erg dichterlijk ook - heeft iets Shelleyaansch, vind ik. En toch begrijp ik niet hoe je me mysterieus kunt vinden, in dit opzicht. Me dunkt dat ik je toch bewijs op bewijs heb gegeven, al waren die bewijzen dan niet ‘explosief’, dat ik mijn tegenwoordige verhouding tot jou absoluut als een vriendschapsverhouding beschouw, al is het dan, après tout, een beginnende. Ik geloof dat met dit laatste woord alles gezegd is. Onze verhouding tot dusver was uiteraard nooit veel meer dan een vriendschappelijk contact dóór, over, langs, om, in en bij de literatuur; voor iets anders ontbrak ons tot dusver materieel de tijd, en werkten ook de omstandigheden niet mee. We zouden elkaar in andere levensomstandigheden moeten meemaken, om het tegenwoordige stadium van vriendschapsgevoelens tot een werkelijke vriendschap te doen ‘rijpen’, zooals dat heet; maar ik heb te dien opzichte niet de minste vrees of twijfel. D.w.z. - als ik alleen vrienden kon zijn met iemand ‘de mon bord’: geheel van mijn slag, dan zou ik wèl twijfelen (jouw Shelleyaansche kant is mijn fort niet), maar als dat waar was, zou ik immers ook Jany niet alleen vriendschappelijk gezind zijn, maar ronduit vijandig. Neen, het eenige wat voor mij telt - na een ongeveer gelijkwaardige intelligentie, of wat daarvoor in de plaats treedt, natuurlijk - is dit: de properheid van het individu, zijn werkelijke, menschelijke waarde - of, om je nòg een voorbeeld te geven, dat in duidelijkheid, hoop ik, niets te wenschen overlaat, ik aanvaard jou precies en geheel om dezelfde redenen waarom ik Nijhoff verwerp.
Ik ben overigens op het gebied van vriendschap juist nogal sceptisch geworden; ik heb opgemerkt dat men, in een menschenleven, waarin alles wisselt, ook de behoefte aan bepaalde vrienden voelt wisselen, en dat na eenigen tijd, als we eerlijk zijn, we onszelf moeten toegeven dat sommige - zelfs van onze beste vrienden, alleen nog maar onze vrienden zijn, omdat ze het eens geweest zijn. Of als je dit beter vindt, dat het vaak meer een kwestie is van trouw dan van liefde. De vrienden die ons werkelijk, door de jaren heen, nà blijven, zijn heel schaarsch, geloof je ook niet? misschien is dit zuiver een magnetische (dierlijk-magnetische) kwestie, die met intelligentie, streven naar hetzelfde doel, en dgl. niet veel meer te maken heeft. Het gevoel van medeplichtigheid kan in de vriendschap soms ook heel sterk binden. Of, bij jeugdvrienden, het gevoel van verteedering tegenover de eigen, maar ook de samen gedeelde, voorbije jeugd. ...Dit alles is uitweiding, overigens; we spreken er nog wel eens beter over. Ik moet je alleen vooruit zeggen dat ik in mijn zachtere gevoelens weinig ‘explosief’ ben (ook tegenover vrouwen)! Dus, vergeef me bij voorbaat.
Met hart. groeten, je
E
P.S. - Morgenavond komt Van Wessem hier; Donderdag en Vrijdag ben ik met hem in Gistoux, Zaterdag of Zondag wschl. weer in Brussel terug.
- voetnoot1.
- In DNE 715 (7 mei 1931) werd in de rubriek ‘Op den kandelaar’ een resumé gegeven van de twee artikelen over Slauerhoff die P.N. van Eyck in de tweede jaargang van Leiding had gepubliceerd. Het artikel was niet ondertekend, maar is wschl. door Engelman, literair redakteur van DNE, geschreven.
- voetnoot2.
- Maurits Dekker.
- voetnoot3.
- In de reorganisatieplannen m.b.t. DVB zou een nieuwe redaktie gevormd worden door Marsman, DP, Van Vriesland, Van Wessem en Ter Braak, zoals op een vergadering van de oude redaktie en TBr ten huize van Binnendijk op 7 juni 1931 werd besloten (Zie Bw TB-DP 1, p. 107-108).
- voetnoot4.
- J.W.F. Werumeus Buning maakte deel uit van de redaktie van DVB gedurende de eerste, derde, vierde en vijfde jaargang.
- voetnoot5.
- Zie Bw TB-DP 1, p. 108-109. Bouws had zich bij DP schriftelijk beklaagd dat hij buiten de nieuwe redaktie werd gelaten.
- voetnoot6.
- D.d. 10 juni 1931 (Bw TB-DP 1, p. 106-108).
- voetnoot7.
- D. Coster, ‘Slauerhoff, de bloedbedropene’. In De stem 11 (1931) 6 (juni), p. 634-636.
- voetnoot8.
- Een citaat van Hugo von Hofmannsthal kwam in het nawoord bij Tegenonderzoek niet voor.