E. du Perron
aan
J. van Nijlen
Brussel, 15 april 1931
Brussel, Woensdagmiddag.
Beste Jan,
De tocht naar Gistoux is met 10 dagen, althans met een week uitgesteld. Ik zie mijn moeder niet zoo gauw gaan, het afscheid van Ina doet haar natuurlijk toch wat en zij is ook overigens vrij slap. Zoo'n ritje van 36 K.M., uiterst langzaam, is een heele onderneming, vooral na de inpakkerij.
Je kunt dus nog wel een avond hier komen, als je wilt. De wandeling naar de taxi is mij toch opgebroken, ik heb weer heftig gehoest en ben gisteren en eergisteren weer in bed moeten blijven. Maar vandaag is het alweer veel beter.
Schrijf me dus nog als je komt.
Ik heb L'Ombre du Caudillo gelezen. Het is in menig opzicht toch voortreffelijk, en verdomd goed geschreven. Die vriend van Aguirre, meneer Axkana was mij zeer sympathiek.
Aan de ommezijde vind je het poëem dat ik je aankondigde, à la Les Cydalises. Ik noem het Pastiche romantiqueGa naar voetnoot1. en geef het aan Helikon.
Tot ziens. Hartelijke groeten van je
E
Heeft niemand uit de tombe
haar lichtend op zien gaan?
Haar lippen bloedkoralen,
haar voorhoofd van albast -
over het wuivend gras! of, over het zwijgend gras (Wat is beter?)
Haar lippen bloedrobijnen,
haar tanden wit en wreed - of: scherp en wreed?
waar niemand meer van weet!
Zij, die haar weelde schonden
zijn grijs en uitgebrand. Of: zijn oud en uitgebrand?
Vervloekt, verlamd, vergeten,
Ontluisterd door het kwaad.
Vijf dooden en één leven:
haar hoonend, bleek gelaat!
Of: drie doden? Dat is misschien genoeg?
En wat denk je van, in de slotregel:
‘haar nooit verzoend gelaat!’