E. du Perron
aan
V.E. van Vriesland
Brussel, 6 (maandag) april 1931
Brussel, Zondagnacht.
Beste Vic,Ga naar voetnoot1.
Ik hoop dat je terug bent gekomen - niet zonder verdriet, maar met de noodige mate kalmte en berusting. Uit de een of twee malen dat je me van haar sprak, had ik mij eenigszins een idee gevormd van je vrouw; ik had je willen vragen of je het goed vond als ik haar op-zocht, als ik ooit weer vrij genoeg zou zijn om die richting uit te gaan. Ik wil je daarmee zeggen dat ik een verre en toch reeds groote sympathie voor haar had opgevat, en dat ik werkelijk deel neem aan je ellende.
Hier is het ook verre van goed geweest. Ik heb mijn moeder om zoo te zeggen avant la lettre zien sterven: afschuwelijke brakingen bij een hart dat ieder oogenblik kon stilstaan. Enfin, zij was plechtig afgeschreven, en ze is, wonderdadig mag ik haast zeggen, ditmaal nog gered. Iedere emotie moet haar worden bespaard; misschien dat ze met de lente in Gistoux wat bijkomt. Ik zal nu maar met haar meegaan en trachten er zooveel mogelijk te zijn - het is hoogstwschl. de laatste maal dat wij er samen zijn, en allicht ben ik, in al mijn nutteloosheid, er af en toe nog van nut.
Hou je goed en als ik iets voor je doen kan, je weet het kost je een brief. Zou jij heusch niet wat in Gistoux willen komen ‘uitrusten’?
Een hartelijke hand van je
Ed.