E. du Perron
aan
G. ter Braak
Brussel, 17 maart 1931
Brussel, Dinsdagmorgen.
Beste Truida,
Het is alweer treurig gesteld met mijn moeder - nauwelijks leek de crisis overwonnen of een nieuwe inzinking moet bestreden worden. Toen Bouws hier was, hadden wij alle reden tot tevredenheid!
Ik wou dat ik je uitgebreider en vooral beter kon antwoorden op de vele dingen die je me geschreven hebt en de enkele dingen die je op zij liet: zoo de ‘enkele illuzies’ die je terugverlangde, na het gebeurde, waarvan Bouws mij een en ander heeft verteld. Ik vrees dat mijnheer EhrenbourgGa naar voetnoot1. niet de aangewezen persoon is om het tekort hier aan te vullen. - Wil je Menno zeggen dat ik hem eerstdaags schrijven zal, ook hierover; maar dat het daarvoor beter is dat hij mij schrijft, omdat B.'s inzichten in dgl. gevallen vanzelfsprekend weinig betrouwbaar zijn. Het is pijnlijk dat de practische kant al zoover gevorderd is, maar tòch: is er geen oplossing te vinden, om dit huwelijk niet te laten doorgaan? (Je ziet dat ik er verre van af ben om zooiets als een ‘zakelijke zaak’ te kunnen beschouwen.) De ellende nù, bij een mislukking, weegt niet op tegen de ellende later, als de mislukking wschl. met nog wat meer klem moet worden geconstateerd.
Ik heb, terwijl B. me het geval zoo ongeveer uitlegde, voortdurend gedacht hoe jij hier wel tusschen moet hebben gestaan; je brief - d.w.z. de enkele zin over de ‘illuzies’ - geeft me een kleine hint. Maar Menno is een uitzondering; 990× op de 1000 begint men de zaak tenminste met een even groote illuzie van beide zijden (in ‘huwelijken uit liefde’ altijd). De enkele ‘bezwaren’ die men dan meent te moeten ontdekkenGa naar voetnoot* gelden dan als een soort bewijs van in-telligentie, maar een complete ontgoocheling vooraf is een zeldzaamheid. Is ook voldoende reden om het niet eens te probeeren, als je het mij vraagt. - B. heeft eenige malen gesproken over de voorgeschreven houding van den ‘gentleman’. Ik betwijfel het erg dat deze houding voor de vrouw-in-kwestie erg prettig, of zelfs maar heilzaam is; zelfs inde naaste toekomst. ‘Liever een ploert, die van mij houdt’, zou een vrouw moeten zeggen.
Maar er zijn helaas soms andere factoren, van een meer maatschappelijk en practisch belang.
Ik stuur je vandaag de Love-Letters van Keats aan Fannie Brawne, uitgegeven door den heer Otten. Ik vind dit boek après tout meer in jouw bibliotheek passen dan in de mijne, wil je het dus van me aannemen? Misschien vind je het werkelijk zoo mooi, als het schijnt te zijn. Mij heeft, eerlijk gezegd, de toon dikwijls geërgerd; het is mij te bloemrijk swooning, en eerst als de man goed ziek wordt, wordt zijn toon voor mijn gevoel echter. Maar misschien is het als het beroemde ‘mannelijk schoon’; wij vinden nooit de kerels gezellig waar jullie graag naar kijken. Deze brieven zijn tenslotte voor een vrouw geschreven; zeg jij maar eens hoe je ze vindt!
Ik laat het voor vandaag hierbij en trek op naar het ‘andere appartement’. Hartelijke groeten en een hand van
je Eddy