E. du Perron
aan
H. Marsman
Brussel, 11 februari 1931
Brussel, Woensdag 12-2.
Geachte Heer Marsman,
Ik ontving eergisteravond een brief van Jan EngelmanGa naar voetnoot1. (u weet waar het om gaat). Ik vind dit idee om alles in de Nieuwe Eeuw te zetten ook een voortreffelijke oplossing, mits alles snel achtereen in 2 nrs. komt (in één zal ook hier wel niet gaan) en mits ik voor het eerste artikel - dat door DGW. reeds werd geaccepteerd en dat ik dus terug zou moeten vragen, honorarium krijg. Het naschrift en mijn antwoord aan u krijgen ze gratis, dat is best.
Ik wilde nu van u weten - als de zaak doorgaat, wat u direct weten kunt van Engelman - of u uw tweeden brief ook in zijn geheel wenscht. Ik kan mij voorstellen dat u daarvoor voelt, gegeven de verdediging, in de eerste moot, van Binnendijk. Ik zal daarop, bij nadere bedenking, niet dan met een enkele regel antwoorden; die schrijf ik dan nog wel op de copie; wilt u mij dus even zeggen wat uw besluit is. Het einde van uw brief lijkt me hier en daar te persoonlijk; b.v. waar u zegt: ‘waar zien we elkaar, in Brussel of bij Ter Braak?’ Zou u dergelijke zinnetjes er niet uitwerken vóór hij ter perse gaat; ik stuur ù dan de complete copie (en u geeft ze door aan Engelman). Uw afkeer, ik bedoel afschuw, van mijGa naar voetnoot3. kunt u er gerust in laten, maar als ik u een raad schuldig ben: schrapt (of bekort u) het zinnetje over onze ‘toenadering’ en de verklaring dat u toch wel graag omgaat met menschen wier werk u verwerpt. Van dààr af trouwens wordt de brief te persoonlijk voor een publicatie als polemiek-over-de-poëzie, dat hebt u trouwens zelf gevoeld; dus, ik zou zeggen: houdt u de afschuw er dan nog bij en maak er dan 2 of 3 andere slotzinnetjes aan.
U hoeft mij dan niets meer uit mijn correspondentie terug te zenden (zooals ik Engelman had gevraagd). Alleen omgaand even opgeven wat u van dit voorstel denkt. - Mijn definitief, d.w.z. ‘officieel’ en ‘persklaar’ antwoord, leest u dan op de copy.
Met vriendelijke groeten,
uw EduPerron