E. du Perron
aan
H. Marsman
Brussel, 22 januari 1931
Geachte heer Marsman,Ga naar voetnoot1.
Naar ik verneem zal er op het art. van Ter Braak geantwoord worden door den heer Binnendijk. Dat kan heel aardig zijn, maar lijkt het u genoeg? Mij niet; vandaar dat u hierbij een stuk vindt dat u als aan u persoonlijk gericht zult willen beschouwen, en waarop u meteen zou kunnen antwoorden, ik bedoel: in het zelfde nummer. Die creativiteits-theorie hangt mij nu, eerlijk gezegd, serieus den keel uit; wanneer ik mij vergis en ù gelijk heeft, wees dan zoo goed het mij te bewijzen, zonder procuratie aan den heer Binnendijk. De heer B. mag als mensch een alleraardigste kerel zijn, als schrijver (niet alleen als ‘dichter’) beschouw ik hem als een absoluut prul.
Mochten de Vr. Bl. mijn stuk niet kunnen opnemen, stuurt u het mij dan direct terug, dan komt het in D.G.W. Maar ook dàn zou u mij zeer verplichten met erop te antwoorden.
Geloof mij met de meeste hoogachting, in menig opzicht gaarne de uwe,
EduPerron
Excuseert u dit papier; ik heb op het oogenblik geen ander.
Brussel, 22 Jan. '31.