E. du Perron
aan
G. Burssens
Brussel, 10 november 1930
Brussel, Maandagmorgen
(verzonden)- Zondagavond
geschreven) - x November.
Beste Burssens,
Hoe staat het nu met de Sikkel-affaireGa naar voetnoot1.?
Ik ben vanmiddag op een kurieuze bijeenkomst van Vlaamse letterkundigen geweest, in het Palais des Beaux-Arts, waar een soort notarisklerk een testament stond voor te lezen: ik geloof betreffende het Schone Boek in Vlaanderen. Héél onderhoudend. Bij het naar buiten gaan stuitte ik op de heer Jozef Muls, die mij een bijdrage vroeg voor het feestnr., je weet wel.Ga naar voetnoot2. Ik beloofde hem iets, maar vind niets dan dit fragment van een onaf verhaal, dat onder ons gezegd niet veel zaaks is, maar het was hem om mijn naam te doen, zei hij met groot cynisme, en in dat geval is het natuurlik altijd prachtig - (al is het misschien minder goed dan een goed visitekaartje). Enfin, ik heb eerlik gezegd niets anders, niet het kleinste stukje vers, en mijn roman leent zich nog minder tot ‘fragmentering’.
Wil je dus zo goed zijn je vriend Muls (wiens adres ik kwijt ben) bijgaande tekst met bijgaand briefjeGa naar voetnoot3. te overhandigen? Hoe komt iemand aan zulke rare neigingen dat hij mijn naam zo graag in zijn feestnr. afgedrukt wil zien?.... Er zijn dingen waar ik werkelik tevergeefs over nadenk; hoe ouder ik word, hoe meer ik het gewaar word. De Literatuur is een groot Mysterie.
Wanneer zie ik je nu?
Hou je taai met deze winter, en geloof me steeds van harte je EdP.
Origineel: Letterenhuis, Antwerpen