E. du Perron
aan
C.J. Kelk
Brussel, 4 oktober 1930
Brussel, Zaterdagavond.
Beste Kelk,
Je wederwaardigheden in Brusselsche familiekring en omstreken zijn, hoop ik, goed afgeloopen. Ik ging niet naar Gistoux en onderging met stoïcijnsche - wat zeg ik - met übermenschliche - gelatenheid het na-boudeeren van mijn wederhelft. Maar zoolang ik te eten krijg en een boek onder de hand heb, ben ik een nederlaag niet nabij.
Ik heb je verzen natuurlijk ook nog eens alle doorgelezen. Het is heel goed zoo. Ik heb maar 2 of 3 kleine aanmerkingen:Ga naar voetnoot*
1o. Er moet een titel staan boven afdeeling 1. Wat denk je van: De Troubadour (of De Minstreel, of De Minnezanger)? Of: Voor de Jonkvrouw? In afwachting van wat beters heb ik er dat laatste maar vast boven gezet.
2o. In het gedicht ‘Mijn lief is groot en donker’... is het metrum in de eerste terzine wel erg vrij en verhaspeld. Hoe spreekt men in cadans uit:
‘Hoog is zij, soepel haar leest, zwart zijn de haren. krullend om haar lief hoofdje, hoe donker haar oog’? (ik heb onderstreept waar de bobbels zitten). Vooral de tweede regel is wel erg lui en slordig. Ik begrijp wel dat je het op je ontroering wilt schuiven. Maar die moet dan maar voldoende ‘overmeesterd’ zijn voor zij zich in versmaat uitdrukt, ik bedoel: lucht geeft. Verbeter dit dus. Regel 1 kan (als het voor jou niet anders kan) zóó geschreven worden:
‘Hoog, enz. - zwart zijn d'haren’ - wat al veel beter is, maar de slappe alexandrijn die volgt, moet je zien samen te trekken. Waarom niet:
‘Krullend om haar lief hoofd, donker haar oog’? vooral omdat daar tòch op volgt:
‘fonkelend, flonkerend, lief en stout beide’.
In dit verband zou ik ook het eerste ‘lief’ door een hooger woord vervangen, b.v. ‘schoon’, of ‘trotsch’.
3o. Het gedicht ‘Ik rukte op haar aan’, enz. heeft mij - ja, zelfs mij! - van schaamte doen blozen. Kan Stols dat uitgeven, vind je? Moet jij je in het openbaar zóó verhoovaardigen op je ‘veelkoppige legioenen’? op je ‘stormrammen’ en ‘katapulten’? Mijnheer Kelk! mijnheer Kelk! het wordt een schande voor heel uw famielje! Vooral als u tenslotte bekent:
‘Toen ramde ik woest van verzekerd verwinnen
de poort in en reeds door de bressen der wallen
stormde ik naar binnen: de sterkte moest vallen.
Sedert waait mijn banier glorieus van haar tinnen’.
U heeft een vreemde, een ontstellend vernieuwende, terminologie!
Uw ‘banier’, heet dat? En elders zegt u:
‘Maar aarzlend zijn al je gebaren,
waar Sesam zich opent en sluit’.
Sesam? Sesam?... ik heb er nooit aan gedacht dat zoo'n ding zoo zou kunnen heeten, maar nu u het zegt, - après tout: dichterlijk is het.
4o. Waarom gebruik je jn datzelfde Sesam-gedicht het woord ‘bevlogen’? waar èn jij èn ik bij Holst ontevreden over zijn. Schrijf dan desnoods:
‘Verlangen heeft je overvlogen’.Ga naar voetnoot1. (Of: ‘omvlogen’.) ‘Bevliegen’ is bovendien een gemeene uitdrukking. Iemand die in Oxford is opgevoed weet dat niet, maar jij, oud-Amsterdammer? - Ik vind dit gedicht overigens heel goed, en eigenlijk beter dan de sonnetten.
5o. In het reeds genoemde ‘Mijn lief is groot’ enz. staat veel te veel ‘bewogen’; wat afbreuk doet aan de bewogenheid van het gedicht. Regel 4: ‘In mij terug, dat eens mij heeft bewogen’; regel 13: ‘Totdat het smachten mij heftig bewoog’. En u maakt ook een te groot gebruik van uw ‘smachten’, dat 3 × voorkomt. - Tenslotte raad ik je aan, gewoonweg den 13en regel te veranderen, dan heb je éénmaal ‘smachten’ minder en eenmaal minder ‘bewoog’. Bijv.
‘Lang wachtte ik op haar, veel trage jaren,
en ik haar nam, en behield aan mijn zijde’.
Ik geef natuurlijk maar iets aan, dat ongeveer hetzelfde zou kunnen zeggen, met een ander rijmwoord.
(Het mooiste van deze nieuwe serie vind ik het laatste liedje: ‘Het was alsof ik jaren sliep’...)
5o. De afdeeling Pierrot is dik in orde. Alleen vind ik in het gedicht: ‘Mijn vriend, ik breng u gelen wijn’, de twee laatste (toegevoegde) regels geen verbetering. Kijk en hoor zelf:
'k wil je trouwe dienaar zijn.
'k zal je als een page dienen.
in het donker, met z'n twee?
Drinken wij den koelen wijn,
De climax ligt volgens mij in de 2 voorlaatste regels, waar het vers vroeger ook mee besloot. Ik zou de 2 nieuwe regels dus schrappen. Vind je zelf niet?
6o. In ‘Rei zwaarden tot bruggen’ begrijp ik één strophe niet, n.l.
Boom's nachtzware zwijgen’.
Wat is dat ‘Boom's’? Een ander merk van jenever?
7o. Aan het eind heb ik twee korte drinkliedjes samengetrokken, wat veel beter is; n.l. s‘Knal met de castagnetten’ en ‘Breng de bekers, breng de kannen’. Dat de maat een beetje verspringt is hier zoo erg niet. Anders lijkt het net of je een partijtje fragmenten achter elkaar gezet hebt, inplaats van ongeveer volledige gedichten. - Ook typografisch is het nu beter, omdat er nu een witte blz. achterin komt, en het laatste vers niet tegenover den ‘Inhoud’ komt te staan.
(Dit kan je op de drukproef trouwens nog veranderen.)
Ik geloof dat ik er ben. Geef me je instructies en reken op mijn toewijding. Zoodra de heer Stols in burgerkleedij terug is, krijgt hij deze copij. Met hartelijke groeten, ook aan Suzie, UEd.'s.
EdP.
P.S. Is Chasalle in Holland terug? Zoo ja, meld mij dit en geef mij zijn (nieuw) adres.
P.P.S. - Kan je dat aardige ‘gebed’ niet wat omwerken en van ‘God’ bijv. de Liefste maken, en het mij dan nog opzenden? Ik vind het toch jammer dat het er niet bij is!
SPELEVAART
OUDE EN NIEUWE VERZEN
DOOR
C.J. KELK
XI
Breng de bekers, breng de kannen
Wijn, wij zijn verdroogde mannen,
maak ons weer eens duchtig nat!
Troosteloozer dan kameelen
zonder Uwen dronk, o Wijn!
Knal met de castagnetten,
INHOUD
|
|
blz. |
VOOR DE JONKVROUW |
5 |
|
Ik ben de troubadour |
7 |
|
Japansche vuren dansten |
8 |
|
Vanavond is het park Japansch |
9 |
|
De man is uit den dag gegroeid |
10 |
|
Zoete, zoete, zoete groeit |
11 |
|
Kindeke Maan, dat de sterren kust |
12 |
|
De dag is wit, mijn hart is rood |
13 |
|
Sterren zet de lucht in brand |
14 |
|
Waar de witte maagden zijn |
15 |
|
De zilvren nacht beeft |
16 |
|
Ik sta en mijne vedel |
17 |
|
Prinses der koele nachten |
18 |
|
Mijn Zoetelief is in de wazen |
19 |
|
Hoe schoon draalt het land nu |
20 |
|
Ik had mijn hartje afgeplukt |
21 |
|
Uw zang overwint mij terstond |
22 |
|
Mijn Lief is groot en donker |
23 |
|
Hoe huivringwekkend zalig |
24 |
|
Ik rukte op haar aan |
25 |
|
Sneeuwwit is de nacht van maan |
26 |
|
Het was alsof ik jaren sliep |
27 |
PIERROT |
29 |
|
Ik heb de Wereld afgezworen |
31 |
|
Mijn vriend, ik breng u gelen wijn |
33 |
|
Zij hadden samen dol gefuifd |
34 |
|
Mijn bloed is warm en zoet |
35 |
|
De nacht klopt zwaar van melodieën |
37 |
|
Pierrot kwam dronken uit een kroeg |
38 |
|
Duiven zijn den dag ontweken |
39 |
|
Ik zag... ik zag... een grooten hond |
40 |
|
De nacht rijdt daverend rond |
41 |
|
Honderdduizend jaar geleden |
42 |
CARNAVAL |
|
|
De dansers luiden den avond in |
45 |
|
Rei zwaarden tot bruggen |
46 |
|
Vanavond hebben alle mannen |
47 |
|
Harlekijntje, lieve ruiter |
48 |
|
De monniken zijn naar hun nonnen |
49 |
|
In de poort van St. Michiel |
50 |
|
Wij slaan onze zeven kruisen |
51 |
|
In haar vlammende kalessen |
52 |
|
Door de hemelsche genade |
53 |
|
Wie zijn streken niet verleert |
54 |
|
Breng de bekers, breng de kannen |
55 |
|
Rijd naar boven, pluk de trossen |
56 |
|
Zie, de wereld stroomt van wijn |
57 |