E. du Perron
aan
J. Greshoff
Gistoux, 12 mei 1930
Gistoux, Maandag.
Beste Jan,
Ik vind die Anthonie in één woord weer een kloothark! Waarom dat anoniemerige, dat geciteer uit de Cahiers onder het mysterie van vage initialen? Als hij jou, Jacques en mij tegelijk er onder uit wil hebben, waarom dan niet openlijk?
Ik had hem eerst een afdoend briefje geschreven, maar acht hem dat tenslotte niet waard. Ik zal hem op een andere manier doen begrijpen dat hij nu verder verrekken kan. N.l. ik stuur hem een pampier met niets anders erop dan ditGa naar voetnoot1.:
Kantteekening bij Anth. Donker's.... satyre
‘Kritici in het Koffijhuis’, in het C.B. van Mei.
‘Hoe?’ sprak Anthonie, 'hoe? Zou Polderland vermeenen
Dat ik niets ànders kan, dan schoolmeestren en weenen?
Pas op! elke Ariël heeft wel wat Calibansch -
Dus schertsen kan ik óók èn - op z'n Polderlandsch.
‘En, Polderlandsch voorzichtig, strijd ik met een bezem:
Het wapen maakt den held, al is de held van stroo -
Het mijne geurt probaat en iedre vijand vreeze'm!
Want ach, mijn schijntje géést vermorzelt nog geen vloo.’
Ik hoop dat het hem duidelijk zal zijn. Anders moet hij maar een verklaring vragen.
Ingesloten zijn verzen terug. Plaats ze maar; en als hij de mijne niet plaatst, dan de mijne er onder. Vind je niet? Enfin, we praten hier nog wel over. Ik denk je Donderdag te zien.
Hart. groeten, ook aan Aty, van steeds je
E.