E. du Perron
aan
A.C. Willink
Gistoux, 18 april 1930
Gistoux, Vrijdag.
Beste Carel,
Dat is een treurig bericht dat je de Paaschdagen ook al moet doorwerken! Ik kan dezen Zaterdag niet komen, bij gebrek aan geld. Ik was gisteren in Brussel en at er met Simone in het Central-restaurant en verat er (niet te verwarren met ‘vrat’) mijn lààtste duiten... Misschien vind ik nog wat voor de volgende week.
Zeg dit aan Burssens: n.l. dat ik niet kom.
Ik schreef je Woensdag, meen ik. Die briefGa naar voetnoot1. zal je nu wel hebben. Ik zond je verder een dubbel-ex. dat ik had van de Blijstra.Ga naar voetnoot2. Die opdracht aan: M. v.d.M.Ga naar voetnoot3. geschiedde op mijn speciaal verzoek. Miesje had geprotesteerd en B. had ruzie gemaakt en wilde ‘vooral niet toegeven’. Toen heb ik ZEd. aan het verstand gebracht dat de zaak van géén belang was en dat hij er mij zelfs een plezier mee zou doen dit boek aan Mies op te dragen. Ik ‘krijg’ dan een vòlgend opus!
Het is voor Vlamingen altijd een heel iets als ze een tant soit peu groot-man te pakken hebben. Zoo was (en is) het met Gezelle, zoo was het met Rodenbach. Zoo is (en wordt) het met P.v.O.
Wat een aardige namen hebben die jodinnetjes: Salti, Rüdelsheimer. Ik brand van verlangen ze aan mijn borst te drukken! Tot nader; hoû je goed.
Je Eddy