E. du Perron
aan
J. Greshoff
Amsterdam, 12 maart 1930
Amsterdam, Woensdag.
Beste Jan,
Vanmorgen je brief, relateerende den dood van het katje. Er zal wel een mouw aan te passen zijn, dunkt me (ofschoon ik er nog niet met mijn moeder over gesproken heb) om je een kameraad(in) voor de overgebleven Siamees te bezorgen als wij in Gistoux terug zijn. Ik stel mij voor dat de rest van het nest daar welig tiert.
Ik moet mij nu wel ‘anstrengen’ om het proza van V.d. Hoeven te verdietschen, al heb ik minder zin dan ooit. Naar Koning zullen we ze echter niet sturen, die stukjes, want die K. lijkt me toch ook een lulmeier als het erop aankomt.Ga naar voetnoot* Als je bij Het Vaderland niet slaagt, probeer ik bij Coenen. - Ik heb brandend de pést in over al die verloren duiten. Die schoft heeft natuurlijk na zijn eerste mooie vangst op mijn handschrift en naam (als afzender) gelet. Ik gaf er nog fl.100. voor als ik een kwartiertje in een gesloten kamer mocht converseeren met dien meneer. Mayer raadde mij ook naar de politie te gaan. Als de brief in Holland zoek geraakt blijkt te zijn, denk ik dat ik het doe.Ga naar voetnoot** Mijn geld weg, maar dan ook de dief in de kast - zoo burgerlijk als het maar kan!
Gisteren schreef ik je langer.
Ik houd je natuurlijk op de hoogte van die postenquête. Schrijf me eens iets gezelligs. Ik dineerde hier gisteravond met Wynand Kramers die voor een conferentie met de stronthommelen over was; zeer aangenaam. Zaterdag ga ik misschien eindelijk voor 2, 3 dagen naar Jacques.
Als die Blijstra nu gauw bevalt van dat gedicht van Maurice, kan ik je het pak opzenden; ik zal hem nu dadelijk erover opbellen. - Let goed op gedicht 5 van Eros.
Hartelijke groeten aan Aty en handjes voor jullie beiden (troost ook de jongens van me over het geleden verlies) - van je
Ed.