E. du Perron
aan
A. Roland Holst
Amsterdam, 13 januari 1930
Beste Jany,
Het volgende eigenlijk alleen om je te zeggen dat je me niet meer naar de Marnix-str. moet schrijven, maar naar Vossiusstraat 45. We verhuizen overmorgen.
Met mijn moeder gaat het langzaam (vooruit?)
Je hebt in De Telegraaf zeker wel dat wijze stukje van je vriend Buning gelezen? (Waarom noemt men hem niet Werumeüs, dat zou veel beter bij hem komen.) Ik heb een Gouden-Eeuwsch sonnet voor hem geschreven, dat ik in D.G.W. of desnoods in de Vr. Bladen zal publiceeren en dat je op ommezijde van dit pampier vindt.
Ik heb meer dan maling aan die goedkoope geleerdheid die eruit bestaat ons telkens weer naar die deftige en veelbeproefde 17e Eeuwers te verwijzen; en de Vondel-pastiches van BuningGa naar voetnoot1. - ik bedoel van Werumeüs, op Royaards, en zelfs op de engelen, lijken mij eenvoudigweg decadent. Zóó armoeiïg en zóó geleend - om niet te zeggen gegapt - hoeft het zelfs in dézen tijd nog niet!
Bon. Draai het pampier om en lees mijn pastiche, waarvan althans de spelling, wil ik hopen, aan Werumeüs behagen zal.
Op dezen kant is er alleen nog maar plaats voor een ferme hand aan UEd. van UEd.'s
Ed.
Amsterdam, Maandag 13.1.30
Aen den heere
J.W.F. Werumeus Buning
nae lesing van SEd.'s Rapport betreffende het Jongh-Nederlandts Dichterlyck Jaer-boeck ERTS.
Voor-vechter vant Verleên, die ons de rijpe schooven
Staeg voor-hangt van een Roem bestendicht door de Dueght,
En met een steng Beraedt wijst van het Pad der Jueght
De valsche uytheemsche const, die onse Rust sou rooven,
Natuer en Nederlandt moeten U eewich looven,
Ghy, die tot ons Behout en onghemeyne Vrueght
Weer oorsaeck waert soo DIT elck Neder-lander huegt:
Wat! sou de Gouden Eew niet onse Jueght vergulden?
Souden wy aent Verleên niet quyten onse schulden?
Ons voeden met een Dueght, die noyt ten eynden raeckt?
Wees Ghy ons Voor-beelt dan, die in soo schraele tijden
Het gantsche MUYDERSLOT doet in Uw broeck-sack glijden,
Ent stoer skelet van VONDEL tot Uw Stock-paerdt maeckt.