E. du Perron
aan
C. van Wessem
Brussel, 17 november 1928
Brussel, 17 Nov. '28.
Zeer geachte heer van Wessem,
Ik heb nog eens goed over uw voorstel nagedacht en meen van het redacteurschap voor Vlaanderen van uw blad te moeten afzien. Ik vrees dat ik daarvoor, zelfs hier in Brussel, niet veel zou kunnen doen; de weinige jongere Vlamingen die wel eens wat goeds schrijven zijn u evenzeer als mij bekend en kunnen gemakkelijk uit Holland zelf door u worden aangeschreven. Het zijn: Richard Minne, te Waerschoot (België); Maurice Roelants,Ga naar voetnoot1. Centrum 26b, Wemmei; Reimond Herreman, Rue de la Bascule 8, Uccle-Bruxelles; Karel Leroux,Ga naar voetnoot2. Alexander de Crane-straat 32, Schaerbeek-Brussel; verder Marnix Gijsen natuurlijk (adres mij onbekend en voor wien mijn naam vmdl. geen aanbeveling isGa naar voetnoot3.) en V.J. Brunclair (als voren). Maar u zou nog kunnen vragen om bijdragen van Gaston Burssens, Albertstraat 57, Wilryck-Antwerpen en van Georges Vriamont - schrijver van twee alleraardigste verhalen in beperkte oplaag gedrukt: Sebbedee, en vooral: De Exploten van Tabarijn.Ga naar voetnoot4. Zijn adres is: 101, Rue Royale, Bruxelles. Méér zie ik niet onder de Vlaamsche jongeren, of beter gezegd: de anderen interesseeren mij persoonlijk althans niet in het minst. Voor het overleden Avontuur ontving ik destijds vele bijdragen van onbekende dichteren; het was over het algemeen bitter weinig zaaks. De menschen hierboven genoemd wil ik gaarne eens vragen iets naar De Vrije Bladen in te sturen, ook zonder daarvoor het ‘redacteurschap voor Vlaanderen’ op mij te nemen; ook mijn eigen medewerking wil ik u gaarne toezeggen, indien u daarop gesteld mocht zijn. Ongelukkigerwijs - en ook dit is een reden waarom ik liever eenvoudig medewerker inplaats van redacteur ben - heb ik zeer weinig copy die voor uw blad in aanmerking komt. Ik werk op het oogenblik aan een roman die mij minstens een jaar zal bezighouden; verzen heb ik zoo goed als niet klaar liggen, korte prozastukken schrijf ik niet en aan het genre ‘essay’ (in den hoog-literairen toon) heb ik bepaald een hekel. Het lijkt mij volmaakt overbodig om moeizaam drie bladzijdjes te draaien over de een of andere beroemdheid en dat als literatuur uit te geven: ‘ce n'est toujours qu'une opinion...’ Wat ik dus feitelijk heb is: een vijftal verhalen,Ga naar voetnoot5. maar waarvan het grootste minstens 30 blzn, het kleinste minstens 20 blzn. van De Vrije Bladen zou beslaan. (Zij zijn geschreven in den trant van Zoo leeg een bestaan, dat u misschien bekend is uit Avontuur 1. ) De tekst is reeds in druk bij Stols, maar mocht u een van deze verhalen willen (en kunnen) opnemen, dan zou ik u zoo spoedig mogelijk de drukproef kunnen doen toekomen. Voordat het boek verschijnt zal er nog wel een half jaar verloopen; misschien zoudt u dus één zoo'n verhaal in twee (desnoods drie) keer kunnen plaatsen? Enfin, ik heb u hiermee vrij volledig gezegd in hoeverre u iets aan mij hebben kan en in hoeverre niet.
Geloof mij, geachte heer, overigens, met beleefde groeten, gaarne uw dienstwillige
EduPerron