E. du Perron
aan
A. Roland Holst
Gistoux, 10 mei 1928
Gistoux, Donderdag.
Beste Jany,
Moet ik je wederom bedanken? De vraag is: voor wàt? Ik hoor je weer zeggen: ‘I return thanks etc.’ Neen, daar stellen we ons niet aan bloot! Maar, op de een of andere wijs, ben ik (zoo voel ik) je minstens dank schuldig. Niet voor het feit op zichzelf dat je mijn gedichtGa naar voetnoot1. in De Gids hebt gezet. Dit vind ik prettig, maar dààr zit het hem niet; het is maar altijd weer voor de aardige, de alleszins vriend-schappelijke manier waarop. Ik dank je voor de sympathie die je achter mijn gedicht hebt gezet, en die het zoo zacht en zeker in De Gids heeft geblazen. Zooals ik vanmorgen aan Jan Greshoff schreefGa naar voetnoot2.: hij en jij zijn misschien verdomd slechte revue-directeuren, omdat jullie er zoo absoluut den toon niet van aanslaan. Maar misschien is dit een te persoonlijke indruk van mij. Hoe het zij, ik ben, laat ons zeggen, zeer geneigd je voor de vriendschap te danken die je me toedraagt, gedachtig aan het woord van LaRochefoucauld dat ‘nos amis ne nous sont pas redevables de l'amitié qu'ils nous portent’, of iets dergelijks. Zoek het zelf maar uit en geloof het.
Wat het gedicht zelf betreft: tant mieux als het einde beter is als het begin. Maar je vat mijn preoccupatie met den polemiek-kant wat ernstig op; eenmaal uitgemaakt hebbende dat ik het in assonancen zou schrijven, heb ik verder aan dien heer Walch heusch niet meer gedacht en is ook de berijming - of ‘be-assoneering’ - vrijwel vanzelf gegaan. Neen, als het begin zwakker is, zal dat komen omdat ik, om met een sportterm te spreken, nog niet voldoende op slag was; that's all. Ik herinner mij dat ik vrij lang ermee heb rondgeloopen - met het idee bedoel ik, zonder één regel te formuleeren; toen, kort na den dood van Périer, schreef ik eerst één strophe; de eerste; toen, den volgenden dag, een stuk of vijf, zes strophen; toen ben ik uitgegaan, naar de bioscoop of zoo, heb er heelemaal niet meer aan gedacht (want ik had de bedoeling het rustig aan, bijv. met 3 of 4 strophen per dag te schrijven); toen ik thuiskwam had ik hoofdpijn, voelde me somber gestemd (mijn kamer in Brussel is 's avonds vrij melancholiek), en met die hoofdpijn heb ik plotseling nog een strophe of 3, 4 geschreven. Toen ging ik naar bed; ik had het papier weggelegd; de hoofdpijn bleef echter en ik kon niet slapen; naarmate mijn brein doorwerkte verdween de hoofdpijn, maar mijn brein kon niet ophouden strophen te vormen; telkens ging ik weer naar bed en telkens, na een vijf of tien minuten moest ik opstaan, het licht opdraaien en een nieuwe strophe op papier zetten. Dat duurde zoo tot drie uur, half vier in den morgen. De laatste strophe die ik zoo schreef was:
‘De waarlijk-harde Dood daalt neer in veerenbedden...’ Ik voelde dat toen als een climax waarop ik kon inslapen. De volgende morgen, direct na het opstaan, heb ik het heele slotGa naar voetnoot3. er aan toegevoegd: om tien uur was alles klaar en ben ik ermee naar Jan Gr. gegaan, die den vorigen morgen tegen hetzelfde uur bij mij was geweest en aan wien ik toen 4 of 5 strophen, en tout et pour tout, had voorgelezen. Veranderingen heb ik er bijna niet in aangebracht. - Ziedaar het heele processus van dit poëem, waar ik ± 14 dagen over wou doen en dat ik, met uitzondering van de allereerste strophe, in precies een etmaal voltooid heb: want de uren van de nacht telden mee en wie weet of gedurende de bioscoop mijn onderbewustzijn niet voortgewerkt heeft? - Ik geloof aan poëtische inspiratie als een functie van onszelven, beïnvloed door omstandigheden (volkomen physieke ook) die ons ontgaan. Misschien, als ik géén hoofdpijn had gehad - van ongeveer 8 uur 's avonds tot 2 uur 's nachts - had ik een heel ander gedicht geschreven en dat best minder goed geweest kon zijn. - Je zegt van Rossetti: ‘Hij heeft zich volkomen uitgesproken zonder de geringste overweging naar buiten’, maar, gegeven zijn keurige ars poetica heeft hij dan toch voor het minst de preoccupatie voor den vorm gehad: de ‘prosodische’, die bij iemand van zeer veel smaak meer dan 80% kan worden van het gehalte kùnst; kunst wordt gemaakt, in laatste instantie, al is ze ook alleen te maken voor den kunstenaar. De persoonlijkheid van den kunstenaar staat bij die kunst zoo dikwijls er buiten, en dat is waar ik zoo'n hekel aan heb; - ik weet wel dat die scheiding niet geheel te maken is; dit neemt niet weg dat voor sommigen iemand wiens persoonlijkheid voor 80% òninteressant is, voor 80% kunstenaar kan zijn.Ga naar voetnoot* Stendhal is geen kunstenaar. Flaubert wel! Als Baudelaire zoo groot is (voor mijn gevoel de grootste dichter van de 19e eeuw) dan is hij het niet als dichter, dus kunstenaar, alléén. Het menschelijk apports van Baudelaire in de poëzie is zoo formidabel. En als jij de Engelsche poëzie zoo ver boven de Fransche stelt heb je, uit een zuiver kunst-oogpunt beschouwd (en als wij de meerdere schoonheid van de fransche taal buiten beschouwing laten die dan toch ook nog een voorname factor is) waarschijnlijk volkomen gelijk. Ik geloof dat de Engelschen met meer assiduïteit, en nauwgezetheid, zuivere poëzie hebben bedreven. Maar als we gaan zoeken naar wat anders,Ga naar voetnoot** in den poëet, dan wordt het een heel andere kwestie. De Franschen die het meest voor een competitie met de Engelschen in aanmerking komen zijn Malherbe, Chénier, Moréas, Hérédia, enz. Ik heb je dien avond bij Hellens gezegd wat ik tegen de Engelsche kunst (in het algemeen, dus ook de poëzie) heb: die vrij traditioneele jacht op ‘real en pure beauty’. Van Spenser tot Rupert Brooke voel ik het er telkens in; het zijn zulke - hoe zal ik zeggen? - zulke verduiveld nette dichteren (so verry smooth), en met zoo erg veel meesterschap en talent. Als ik mij een week lang in de perfectste Engelsche poëzie had opgesloten, zou ik snakken naar een Villon, een Baudelaire, een Rimbaud, een Corbière!Ga naar voetnoot* - Maar ik praat tegenover jou misschien wel erg aan doovemansdeur, gegeven je Engelsche opvoeding,Ga naar voetnoot4. je absolute vertrouwdheid juist met diè kunst, en je afkeerigheid van deze. Ik geloof niet dat je met de zelftevredenheid van een Vermeulen me zult tegenwerpen ‘dat je op schurken en schavuiten sinds lang bent uitgekeken’, maar je kunt zeggen dat wat ik in de poëzie zoek feitelijk niet tot het domein van de poëzie - en wie weet, eerder tot dat van de psychiatrie? - behoort. Well, you are right then. En tòch zou ik willen zeggen: ‘De Engelsche poëzie is grooter dan de Fransche, maar de Fransche poëeten zijn zooveel interessanter dan de Engelsche als de Engelsche poëzie grooter dan de Fransche kan zijn.’Ga naar voetnoot5.
Wij zouden het over deze kwestie nog zeer lang kunnen hebben; zoekende, de part et d'autre. Maar het ongelukkige bij een waardeering van poëzie is altijd dat verd..de gevoel.
* * *
Hier heb ik een bad genomen. Ik kom nog even op Rossetti terug. Ja, ik zal me zoo spoedig mogelijk zijn gedichten aanschaffen; en geef me nog wat andere curieuse figuren op. Ik heb werkelijk behoefte aan een Engelsche kuur (al breek ik soms een lans voor de fransche poëeten!) Zijn er ook curieuse Amerikanen?
Thomas Deloney was een prozaschrijver uit den tijd van Shakespeare; vertaald (N.R.F.) door Abel Chevalley. Het is werkelijk de moeite waard, dunkt mij, hem in het Engelsch te lezen.
Je vriend J.C. Bloem, met wien Stols en ik erg hebben opgetrokken (- na het feest van K.v.d.W.Ga naar voetnoot6.) heeft mij Sherard bezorgd. Is dat boek van InglebyGa naar voetnoot7. de moeite waard? heeft de man Wilde gekend? In dat geval zou je broer mij genoegen doen het mij ook even te zenden.
Natuurlijk kan je in Augustus hier logeeren. Maar is het absoluut noodig het alléén in Augustus te doen? Jan en Atie komen hier in de eerste week van Juni; van ± 3 tot 10 Juni; als jij nu tegen den 7en, 8en kwam, hadden wij gedacht, zou dat pràchtig zijn! Wij komen je dan met de auto van Brussel halen, en je gaat van het station direct naar Gistoux door. Je blijft dan ook nog wat nà hun vertrek rustig hier opknappen. In Augustus is het wel èrg warm, en bovendien: Jan heeft me je prouesse met zorg verteld - er zal dan van opknappen wel geen sprake meer zijn. Gegeven de snelle vorderingen die je maakt ben je dàn natuurlijk geen 3 dagen in Gistoux te houden, omdat alleen de stad aan al je verlangens zal kunnen beantwoorden! Tusschen haakjes: heb je opgemerkt dat je geestelijke preoccupatie met de binnenkomende non je physiek geenszins heeft verhinderd te doen wat gedaan moest worden?... Je zult misschien zeggen dat ik dit ook aan je complice zou moeten vragen; maar toch, het wàs een prestatie, daar gaat niets van af! en de kwestie is dus toch maar altijd weer of de stòf aanwezig is. Intusschen, mocht je de bewuste dame een dezer dagen terugzien, zeg haar dan dat ik je hulde heb gebracht, maar haar in die hulde geheel heb opgenomen.
Dat negerverhaal: ja, eigenlijk had de blanke den boy moeten opeten. Maar, zou Stendhal zeggen: ‘c'est d'une bonne tête dramatique’, alleen, het zou verder van de waarheid af zijn. Want het verhaal van Périer is natuurlijk een wààr verhaal. En denk aan de gevoelige zielen die nu, door de vereeniging van dien Europeaan en zijn zwarte beminde, in den boy tevreden zijn gesteld... Er is een theosofische strekking vast te knoopen aan dit neger-avontuur.Ga naar voetnoot8.
Geef me je nieuw adres op, als je uit de R.K. Ziekenverpleging weg bent. Maar probeer begin Juni hier te komen. Het zou je veel meer moeite kosten als je Jacques Bloem zou moeten opzoeken in de Lemmer.Ga naar voetnoot9. In drie of vier uur, met een rustig treintje, ben je in Brussel, en vandaar naar hier met een auto in drie kwartier langs een sympathiek weggetje. En dan kan je een warm bad krijgen en direct in bed kruipen als je dat verlangt. Maar je bent tegen 10 Juni natuurlijk al zoo sterk als wat, en zult je alleen tegen tocht en dgl. in acht moeten nemen. Behalve dat ik je graag vóór Augustus terug zou zien is daar ook voor jou nog de reden dat Gistoux eigenlijk geen goede voorbereiding voor Normandië is.
Een beetje duinen, een beetje stad,
Maar niet van 't eene in 't andre gat!
- het is een levenswijsheid voor den reiziger-genieter die ik even voor je op rijm breng. Nu, Jany, tot hier; - en tot nader. Met ferme hand steeds je
Ed.
Noot bij de beschouwing over Fransche en Engelsche poëzie:
Ik herlees juist, dezer dagen, FitzGerald's Omar KhayyamGa naar voetnoot10.; en ik geloof dat ik het nooit zóó mooi heb gevonden als bij deze x-ste herlezing. Maar nu ik het beschouw in verband met onze discussie, zie ik het opeens ook als een klein maar vrij treffend voorbeeld voor wat ik je zeggen wou, en des te beter omdat het aan de Engelsche poëzie (en zelfs uit de Rossetti-periode) is ontleend. Ik heb alle vertalingen van O. Kh. die mij in handen gekomen zijn: Fransche, Engelsche, Hollandsche, met elkaar vergeleken: die van FitzGerald lijkt mij nog steeds verreweg de fraaiste. Wschl. omdat ze zoo weinig trouw is. Wij hebben hier den vrijen loop van een Engelsch poëetentemperament, alleen maar ‘backed up’ door een persoonlijkheid, door het fond van den ouden Pers Khayyam. En de combinatie wordt prachtig: prachtiger (daar ben ik van overtuigd) dan Khayyam in het Perzisch zijn kan. Je zult me misschien spreken van een zekere overeenkomst in persoonlijkheid tussen FG. en OKh. Maar dan toch met een geweldig verschil van graad! Als iedere Engelsche dichter zijn Omar Khayyam achter zich had, zou ik je geen oogenblik meer tegenspreken. (Daar wou ik op neerkomen.)
Andere noot. Ik zie onder de door jou opgegeven titels van Rossetti's gedichten (overmorgen ga ik naar Brussel en heb ik een exemplaar): Nuptial Sleep. Is dat een pornografisch sonnet?
Slotnoot. Ik sluit hierin een portret van Hooft, door Willink gesneden. Kan je dat misschien in de een of andere editie van je plakken. Het is nogal zwierig, vind-je niet?
E.