E. du Perron
aan
A.C. Willink
Brussel, [14 maart 1926]
Brussel, Zondag X Maart.
Beste Willink,
Den brief en den bloemzoeten Jongeman oftewel het Portret van den Jongenheer Lulletje Rozewater ontvangen.Ga naar voetnoot1. Je afgrijzen voor den ‘burger’ schijnt zich omgezet te hebben in een sardonische serviliteit: ‘aangezien je dìt eischt, welnu ziedaar!’ En de mooie, vrindelijk - of ernstig - kijkende juffrouwen (mèt uitdrukking ziet-u, mèt uitdrukking) worden gevolgd door mooie jongemannen met ondulations-Marcel(le) in het haar, en die margrietjes raadplegen. Ik heb er vréé mee en hoop dat de ‘burger’ deze zoetheid voor zoeten koek opeet. Maar geloof je werkelijk aan mogelijken verkoop? Op welken grond, vraag ik me af.
Ik vind het evenzoo ‘bewonderenswaardig’ als je spreekt van onze boekjes bedeelen. Ik voor mij wensch er mij niet de minste moeite voor te getroosten. De heer Stols heeft zich al (vanwege ‘ontzettende drukte’) teruggetrokken; hij zou mij evenwel een lijst van boekhandelaren zenden. Om wàt mee te doen, Grands Dieux? Het eenige is - als we de kans willen loopen tenminste op grooter schaal uitgescholden te worden - dat Simonson zich met één Nederlandsch uitgever verstaat; den man, onder eenigszins aannemelijke condities (95% van den verkoop voor hem?) zoo goed als de heele oplaag stuurt, met verzoek dat in Holland te lanceeren. In heel Vlaanderen zie ik geen dertig exemplaren verkocht - bij grondige en hoog-altruïstische bedeeling. Ergo... Natuurlijk je kunt me de vraag stellen: ‘Maar waar druk je dan in Godsnaam voor?’ Ik vraag het me ook af.
Deze auteursijdelheid - of is het boekenliefhebberij - is onuitroeibaar. D.i. zoolang men er niet wat beters voor in de plaats heeft. Dat ééns komt, misschien. En amen.
Mocht jij vanjouw kant in Amsterdam een ‘bedeeler’ willen zoe-ken, ga je gang, en verwijs den man naar Simonson. Het adres staat in het boek. Ik schreef gisteren aan Peeters.Ga naar voetnoot2.
Tot nader en als steeds
je DP.