Brieven. Deel 9. 26 september 1920-9 mei 1940
(1990)–E. du Perron– Auteursrechtelijk beschermd4319 (4106b). Aan M. van Crevel: Bergen, 5 mei 1940Bergen, 5 Mei 1940. Waarde Heer Van Crevel,Ga naar voetnoot1. Hoewel laat, kom ik u toch van harte gelukwenschen met uw promotie. Menno zal u gezegd hebben dat ik Donderdagavond min of meer ziek uit Den Haag naar hier ben gegaan. De 3 dagen hier hebben me wel goed gedaan, maar door de verhuistoestand waarin wij hier verkeerden heb ik toch niet de rust kunnen nemen die ik noodig had. Een en ander is ook oorzaak geweest dat ik u vandaag pas schrijven kon. Toch vond ik hier bij thuiskomst, als een herinnering aan mijn verzuim, uw als dissertatie vermomd standaardwerk over Coclico.Ga naar voetnoot2. Ik had er althans in willen lezen alvorens u te schrijven, maar ben er niet toe gekomen één bladzij tot me te nemen, noch uit dat boek noch uit eenig ander. Ik hoop er later op terug te komen, liefst mondeling, omdat mij dat dan ook het plezier geeft u als doctor terug te zien. Heeft het u belangrijk veranderd? | |
[pagina 277]
| |
Maar over één ding ben ik verrukt: het portret van Coclico. Ik vind het schilderij (dat tegenover den titel staat) suggestiever dan die andere plaat,Ga naar voetnoot3. die ‘echter’ moet zijn. Dat mannetje voorin is een kruising tusschen Faust en Rigoletto; en Balzac zou een krankzinnig verhaal over hem hebben kunnen schrijven in zijn rommeligsten stijl over alchemistenmysteriën. - Over een ander ding ben ik vol respect: den omvang van het boek, en dat er heel wat blzn. in staan waarvan ik vast niets zal begrijpen, ook als ik er hard op studeer. Als alle candidaat-geleerden promoveerden op zulke dissertaties zouden de professoren het er bij afleggen. En de professor sprak: Dit proefschrift is te dik,
Bij iedre stelling geef'k, dood-op, maar een knik,
En het cum laude met mijn laatste snik...
Maar - al liep het ditmaal dan minder dramatisch af - ik ben er van overtuigd dat u het c.l. ten volle verdiend hebt. Menno rekende er trouwens al op, lang vóór hij naar Utrecht ging. Hij schreef mij vanmorgenGa naar voetnoot4. dat alles bizonder prettig verloopen was en ook tot uw genoegdoening. Het spijt mij nu dubbel dat ik er niet bij kon zijn, maar u van uw kant hebt weinig aan me verloren, want ik was door al dat roezemoezig gedoe in Den Haag van archiefwerk, meubels koopen en verhuizen toch geen behoorlijk mensch meer. Ik hoop u eerlang terug te zien. Morgen ga ik voor 2 of 3 dagen weer naar Den Haag terug, maar het archief zal me dan wel opslokken. Niettemin, mocht u lust hebben in een telefoongesprek, belt u mij dan bij Menno op; ik hoop 's avonds ‘thuis’ te zijn. Met vriendelijke groeten, ook aan uw vrouw en van de mijne, gaarne uw EduPerron
Nogmaals veel dank voor het boekwerk: ik ben er werkelijk zeer blij mee en apprecieer het zeer dat u ook mij bedacht hebt. |
|