Brieven. Deel 9. 26 september 1920-9 mei 1940
(1990)–E. du Perron– Auteursrechtelijk beschermd4150 (1041a). Aan E.G. de RoosGa naar voetnoot1.: Brussel, 28 (maandag) december 1931Zondagnacht Lieve, Ik hoop datje geen strafport hebt moeten betalen voor den briefGa naar voetnoot2. | |
[pagina 63]
| |
dien ik vanavond postte; hij was nogal dik en ik had nog maar één postzegel. - Ik kom nu thuisGa naar voetnoot3. van Greshoff, die ook net uit Holland terugkwam; mijn 1e acteGa naar voetnoot4. heb ik bij hem maar aan juffrouw Angèle Manteau gegeven, die een beetje tijpwerk doet (zij woont bij de Greshoffs in en werkt bij Stols); zoo hoef jij het niet te doen, want 1o. kan je je tijd wschl. beter besteden aan eigen werk en 2o. ben ik bang dat je op deze manier iedere onbevangen kijk erop verliezen zult, als ikzelf bij de J. Pz. Coen van Slauerhoff. Het zal toch al moeilijk genoeg voor je zijn om er heelemaal - of zelfs tant soit peu - onbevooroordeeld tegenover te staan! Maar als je het nu getijpt ziet, heb je er toch in ieder geval meer ‘overzicht’ op, dan in een ms. dat jij zou moeten overtijpen. En je weet, zonder jouw imprimatur gebeurt er niets in dezen. Ik ben ook nog even bij Hellens geweest waar ik MéralGa naar voetnoot5. vond; we hebben levendig over alles en nog wat gesproken, niet alleen om te zien of we het met elkaar eens waren of niet (wat in Holland toch de ondergrond vormt van iedere intellectueele conversatie) maar voor het plezier van hardop te denken, van elkaars gedachten van links naar rechts te duwen, van te zien ‘wat er uit komt’. Ik heb ook het onderwerp van mijn stuk zoo'n beetje verteld (slecht) en de grootste oppositie ontmoet bij Méral. Hij vond V.d. Borght natuurlijk een idioot: ‘tout à fait le genre jeune athlète américain et plutôt redresseur de torts!’ - enfin, precies wat hij wel erg antipathiek moet vinden. Natuurlijk is dit ook het gevaar - maar zou ik dan heusch zoo idioot zijn dat ik het niet inzag en er dupe van werd? Ik heb mij trouwens behoorlijk verdedigd en Méral tot de erkenning gebracht dat zijn a priori zegevierende Casanova's die alle vrouwen ten val brengen en alle mannen afstraffen minstens even bête | |
[pagina 64]
| |
zijn als de Amerikaansche filmhelden die hij bedoelt. En tenslotte zijn we alle drie tot de slotsom gekomen (het was de moeite waard!) dat alles - in een tooneelstuk vooral - afhing van de behandeling, van de wijze van voorstellen van een speciaal geval, dat men alles kan verdedigen en aanvallen, of aannemelijk maken, en que tout est là. Het banale en burgerlijke zoo rakelings voorbijgaan, bewijzen (of aannemelijk maken) dat V.d.B., intellectueel de gelijke van Evert, gelijk heeft met toe te geven aan een primitief gevoel, en dat de brutaliteit daarvan for once tenminste het impertinente ‘systeem’ van den ander slaat, - desnoods in V.d.B. nogmaals het ‘mi-co’Ga naar voetnoot6. signaleeren, maar een ‘mi-co’ dat ‘naar voren vlucht’; het is toch wel de moeite waard? Als ik Evert met de sigaret in den mond laat overwinnen, of, zooals Méral het wilde, laat doen alsof hij zelfs boven een klap verheven is, verval ik méér in het banale (dunkt mij) dan nu. Ik ben heusch niet zoo bête dat ik alleen maar aan mijn symen-antipathie toegeef; in laatste instantie is het de overwinning van een redelooze, primitieve kracht, tegen een methode, een systeem. De intelligente praatjes van Méral over het kinderachtige van klappen en het interessante van menschen die zien hoe hun vijanden het glas uitdrinken waarin zij vergift hebben gedaan (dit mag ook poignardeeren zijn), doen hier niets ter zake. In mijn opstelling van menschen en feiten heb ik te maken met ‘jeunes Européens’, met intellectueelen, die nu eenmaal kortgeknipte nagels hebben, niet met Italianen uit de Renaissance, of zelfs gangsters uit Chicago. Het is soms toch erg vervelend om allerlei ‘rake’ dingen te hooren zeggen buiten het terrein waarop ze behoorden te slaan. Het is duidelijk dat er in mij een reactie plaats heeft tegen een soort ‘supreemheid’ (lees nu heusch The Second Man)Ga naar voetnoot7. die ik vroeger uiterst sympathiek vond en zelfs bewonderenswaardig. Dat ik daarom opeens idioot geworden zou zijn of weldenkend à la Albert Helman, lijkt mij toch onwaarschijnlijk! Ik ben benieuwd wat Greshoff ervan zal zeggen, die in ieder geval kijk heeft op tooneel. Het beroerde is alleen dat hij altijd zoo erg gauw tevreden is, als iets van mij komt. Technisch zal hij mij wel een paar juiste dingen zeggen, maar verder? - Ik heb toch meer aan ‘tegensprekers’, omdat ik voel wanneer zij gelijk hebben en wanneer ik mij juist extra schrap moet zetten omdat ik ‘gelijk heb’. | |
[pagina 65]
| |
Greshoff heeft mooie berichten uit Holland, heeft Jany teruggezien, in Hilversum gelezen,Ga naar voetnoot8. BeversenGa naar voetnoot9. misgeloopen (ofschoon ze beiden bij Riche zaten!) en zoo meer. Het bericht van Beversen is juist: Coster schijnt bij ‘Eep en Annie’Ga naar voetnoot10. geweest te zijn, absoluut ziek van een soort vervolgingswaanzin, waarvan ik de hoofdoorzaak schijn te zijn. Hij heeft aan iedereen gevraagd wat hij nu moet doen als dat stukGa naar voetnoot11. van mij loskomt; iedereen heeft hem gezegd dat hij een kras stuk moest schrijven - Jany en zoo - maar hij schijnt bij voorbaat lamgeslagen te zijn. Dat ik niet op zijn brief heb geantwoord (die dus wel degelijk een toenadering beoogde) schijnt hem ook erg te hebben gedemoraliseerd. En vooral is hij doodsbenauwd dat De Stem ‘de jeugd’ verliezen zal. - Ik heb eigenlijk met den man te doen, wschl. omdat mijn haat in die polemiek compleet uitgevierd is, maar que faire? Vind je dat ik die stukken nog kan binnenhouden? Het gaat tenslotte toch niet tegen hem alleen, maar tegen een mentaliteit die in Holland tòch altijd de numerieke meerderheid voor zich zal krijgen; wat Bloem ‘het slijm’ noemt en ‘het moeras’.Ga naar voetnoot12. En toch - als hij dat stuk nu schrijft, waar iedereen hem toe opschroeft, en ik antwoord er weer op, zal ik het misselijke gevoel hebben van den bokser, die moèt slaan op een tegenstander die 4, 5 × down geweest is, maar op knikkende knieën nog een stomp teruggeeft. Ik kan me nu wel tot in het oneindige afvragen hoe iemand in diè mate ‘revuedirecteur’ kan zijn, - de man is nù al zenuwziek erdoor, naar het schijnt, en wordt morgen als HavelaarGa naar voetnoot13. | |
[pagina 66]
| |
tot slachtoffer van zijn overtuiging verheven. Vind jij dat wij - d.i. jij en ik, want jij staat toch ook hierin naast me? - hem dat aan kunnen doen? (Antwoord hierop: dit is voor mij heusch niet zuiver een literaire kwestie.) Morgen, als je brief van Kerstdag er is, over andere dingen; en morgenavond hoogstwschl. over den advocaat.
***
Nu ik dit overlees heb ik het gevoel dat het bijna hypocriet van me is dat ik jou in deze kwestie consulteer, terwijl ik toch zelf weten moest wat ik wil. Het lijkt net of ik een deel van de ‘verantwoordelijkheid’ (als dit niet overdreven is) op jou wil overdragen. Maar dat is het niet, de kwestie is er veel meer een tusschen jou en mij; ik wil dat jij goedvindt wat hier gebeurt. Begrijp je dit gevoel? Ja toch zeker? Ik ben (vanuit de luciditeit à la Méral beoordeeld) een zoo groote idioot en Don Quichotte geworden, dat ik iedere nuance van ‘laagheid’ in jouw oog vermijden wil. Als dit overdreven is, tant pis. Ik ben liever een Don Quichotte met dit gevoel - dit gevoel voor jou - in me, dan een VautrinGa naar voetnoot14. met de liefdeloosheid waarop Méral zich beroemt. Die luciditeit verbaast me nergens meer - en, Beppe chérie, ik ben oneindig gelukkiger zooals ik nu ben. (En dit is nu mijn luciditeit!)Ga naar voetnoot15.
P.S. - Ik heb de ie acte heelemaal af, vanmiddag opeens nog even die laatste scène geschreven. Dat versje van mij voor juffr. Bolle geef ik er ‘Jany’ cadeau!Ga naar voetnoot16. |
|