Brieven. Deel 9. 26 september 1920-9 mei 1940
(1990)–E. du Perron– Auteursrechtelijk beschermd4135 (482a). Aan J.A. Antonini: Gistoux, 8 april 1930Gistoux, 8 April. Waarde Heer Antonini,Ga naar voetnoot1. Op mijn beurt ben ik u sedert eenigen tijd een antwoord schul- | |
[pagina 35]
| |
dig. - Indien er, evengoed in Italië als in Holland geen groote belangstelling (groot in de bet. van quantitatief) gevonden kan worden voor Gide,Ga naar voetnoot2. dan lijkt mij daarvoor inderdaad één reden de juiste: n.l. dat hij geen schrijver voor de menigte is. U en ik zijn het hierover trouwens geheel eens! Wat hem in Frankrijk een zeker publiek verschaft - en dan nog pas sedert de laatste 10 jaren - is zijn gevestigde beroemdheid: 7 op de 10 Gide-koopers, zooniet-lezers, zijn ‘snobs’. In het buitenland gaat dezelfde oorzaak niet op en heeft men lang niet zooveel reden om ten opzichte van de vrienden en kennissen ‘à la page’ te zijn... Intusschen heeft een zelfde soort snobisme als in Frankrijk zich dan toch van Duitschland meester gemaakt! Wat u mij zegt van de Italiaansche letteren interesseert mij zeer; alleen sta ik hier een beetje in het nadeel tegenover u, omdat mijn Italiaansche kennis lang niet toereikend is om uw literatuur in de oorspr. taal te kunnen bestudeeren. - Kunt u mij de ‘meesterwerken’ noemen van VergaGa naar voetnoot3. en een Fransche vertaling opgeven van dezelve? Ook Manzoni las ik nooit; uit vrees misschien voor die 2 dikke deelen en voor een geur van Scott die mij - wellicht ten onrechte - er uit tegenwaaide. Is het nóódig I Promessi Sposi te lezen? - U spreekt overigens heelemaal niet van d'Annunzio? Niet dat ik erg veel voor hem voel, maar hij heeft toch een paar zeer knappe romans op zijn geweten. - U moest in D.G.W. een serie artikelen publiceerenGa naar voetnoot4. - of ‘brieven’ bijv., dat is een boeiend genre - over den Italiaanschen roman, etc. - voortgaan over een bepaald onderdeel van de poëzie; van het theater; en desnoods over bepaalde auteurs. De Ital. letteren zijn in Holland veel te weinig bekend; zooals men er trouwens van iedere buitenl. literatuur een oppervlakkig schijntje afweet. De menschen die er de kronieken | |
[pagina 36]
| |
krijgen van buitenl. letteren zijn meestal leeraars e, dgl. (als PremselaGa naar voetnoot5.): zij zijn volkomen te goeder trouw, maar hun leeraarssmaak verloochent zich nooit. Vandaar dat we ellenlange artikelen kregen over France en Rolland, en dat diezelfde soort belangstelling zich nu op Duhamel, de Tharauds, André Maurois e. dgl. heeft overgeplant. Ik kan hierover oordeelen omdat ik toevallig jaren in Frankrijk en België heb doorgebracht; maar ik heb nu dan ook ongezien de overtuiging dat het voor alle andere landen precies hetzelfde is. Dit is de beroemde algemeene (Nederlandsche) belangstelling en welingelichtheid. Ze zijn er zoo tròtsch op, in de kleine lage landen, dat ze zoo bij zijn! En de jongeren, die ijveren voor hun ‘vitaliteit’, geven een nieuw woord voor een oude zaak, die nog altijd is: de Nederlandsche braafheid en weldenkendheid vóór alles. ‘We zullen om braafheid schreeuwen en stampvoeten, als de preektoon dan wèrkelijk uit de mode is.’Ga naar voetnoot6. Voor BuningGa naar voetnoot7. als dichter heb ik ook waardeering; maar veel méér dan dat is het eigenlijk toch weer niet. Hij heeft móóie verzen geschreven. Moraal: men krijgt zijn verzamelde mooiigheid graag van me cadeau, voor vijf goede verzen van Slauerhoff.Ga naar voetnoot8. - De eenige figuur die in Holland het esthetisme domineert, die er doorheen breekt omdat hij werkelijk een figuur is - bijna malgré lui, in de kunst althans - is Adriaan Roland Holst. En als u in tegenstelling hiermee, iemand wil hebben, wiens leegheid, eigenlijk van het begin af, onder zijn groote en hooge woorden bezweken is, - iemand die alléén in Holland de rol heeft kunnen spelen, die hij | |
[pagina 37]
| |
jaren lang gespeeld heeft, dan heb ik u Dirk Coster genoemd. Tusschen het geval Holst en het geval Coster, cirkelen alle andere mooi-schrijvers en -dichters daar in dat land. (Terwijl ik u dit schrijf, bedenk ik dat het een prachtig ding is om te zeggen in een interview!) Wat ik denk van Helman? Sympathiek, maar zwak; en op het oogenblik overschat. Ik weet niet of we iets van Helman verwachten mogen: als die ‘zwakheid’ aan zijn jeugd toe te schrijven is, dan ja; moeten we daarentegen aannemen dat het zijn katholieke milieu is dat hem zoo beperkt, en blijft hij daarin, dan, zonder twijfel, neen. Kent u één groote katholieke figuur in de Nederl. letteren; behalve dan Vondel? Gezelle - maar die is eigenlijk zeer on-Nederlandsch. Het is waar dat Helman een West-Indiër is. Toch vrees ik voor zijn ontwikkeling, als hij een mannetje van de ‘Gemeenschap’ blijft, zoo in de schaduw van de Dom van Utrecht. Van Genderen Stort? Het is de triomf van de beschaafde weldenkendheid; het sterkste in hem vind ik eigenlijk dat hij door-en-door héér is. Maar zijn ‘archaïsme’ slaat, al te veel, compleet in het groteske over, en een sterke figuur is hij allerminst. Een gedeelte van zijn proza zal blijven bestaan als een soort edele catalogue raisonné van de heerenkleeding uit onzen tijd; maar zijn conceptie van het leven, van sommige levensprobleemen, is wel èrg traditioneel, en dan die verdomde manie om die Haagsche jongemannen met elkaar te laten praten in den discourstoon van de Wahlverwandschaften! Au fond is V.G.S. nooit onder Goethe uitgekomen; of beter nog: Goethe tilt hem naar boven, maar hij komt uit Goethe's schoot en handen niet vandaan. Over Erts zullen we zwijgen. - What next? Met vriendelijke groeten, gaarne uw E.du Perron |
|