Brieven. Deel 8. 3 december 1938-9 mei 1940
(1984)–E. du Perron– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 606]
| |
Bijlage 5Op afzonderlijk vel bij 4024 aan A.A.M. Stols. Tekst door Du Perron voor het niet verschenen prospectus van uitgeverij A.A.M. Stols (Rijswijk ZH) voor De bewijzen uit het pak van Sjaalman.
In dit boek publiceert E. du Perron een aantal documenten betreffende de ‘Havelaarzaak’, die tot dusver, zonderling genoeg, onbekend bleven. Multatuli zelf heeft in de Max Havelaar en elders vaak genoeg naar de bewijsstukken verwezen die hij, omtrent zijn optreden te Lebak, nog immer ter beschikking van belangstellenden hield, maar deze stukken, die - zooals Du Perron zegt - tot het befaamde ‘pak van Sjaalman’ behoorden, dat Droogstoppel in den Max Havelaar mee naar huis krijgt - zijn door Multatuli zelf, op een enkele uitzondering na, als de ‘Lijst van gestolen buffels’ en de ‘Vraagpunten aan den Kontroleur’, niet gepubliceerd. Na zijn dood berustten zij bij zijn weduwe, mevrouw M. Douwes Dekker-Hamminck Schepel, die in 1930 eerst overleed. Uit den boedel van deze werden zij in September 1932 aan de Vereeniging het Multatuli-Museum te Amsterdam afgestaan door Mejuffrouw C. Everts, zoodat zij nu sinds ruim zeven jaar aldaar zijn te raadplegen. Ondanks de hernieuwde Multatuli-belangstelling en de heftige polemieken zelfs, bij de herdenking van de 50e verjaardag van zijn sterven, heeft niemand eraan gedacht deze documenten in het geding te brengen. Du Perron was toen in Indië. In Oktober 1939, nauwelijks vandaar teruggekeerd, stelde hij zich met het Multatuli-Museum in verbinding; met het resultaat dat men in dit boek aantreft. Du Perron wenscht dit beschouwd te hebben als een supplement op zijn boek betreffende Multatuli's Indische tijd De man van Lebak. Een onmisbaar supplement, meenen wij: vele punten immers, die daar nog onduidelijk waren, worden door deze nieuwe publicatie in een scherp licht gesteld. Zoo wordt de Lebak-zaak, die niet opgehouden heeft den Nederlandschen lezer te interesseeren en die een zoo belangrijk element vormt in de kennis van de figuur van Eduard Douwes Dekker, volgens velen de grootste prozaschrijver dien wij bezitten, eerst nu volledig bekend, hoe vreemd dit ook moge toeschijnen aan hen die meenden dat over Multatuli wel alles gezegd was. Du Perron vervolgt hiermee zijn in Indië begonnen pleidooi voor Multatuli niet alleen, maar voor den ambtenaar Douwes Dekker; hij doet het met de hem eigen vasthoudendheid, maar ook met | |
[pagina 607]
| |
de scherpzinnigheid die vriend en vijand in hem hebben willen erkennen en zonder de bizonderheden goed te praten die tegen zijn ‘held’ pleiten. Men vindt in deze verzameling: de conduitestaten van de Inlandsche hoofden van Lebak, door het Europeesch bestuur opgemaakt vóór Dekker's komst; de dienstbrieven van Dekker's voorganger den assistent-resident Carolus aan den resident van Bantam en aan den regent, een briefwisseling die de opvatting dat Dekker voorbarig gehandeld zou hebben ernstig aantast; een zeer onthullend getuigenis van den regent van Lebak zelf omtrent zijn verhouding tot Dekker; niet minder onthullende briefjes van den controleur Van Hemert over de ‘sfeer’ in Lebak; een particuliere briefwisseling tusschen Dekker en den resident Brest van Kempen die het ‘menschelijk accompagnement’ vormen van het officieele conflict; tot slot uiterst belangrijke stukken betreffende het onderzoek naar de knevelarijen, dat na Dekker's ontslag en vertrek, in de afdeeling Lebak plaats vond. De illustratie bestaat uit 4 portretten, zijnde dat van Dekker zelf als assistent-resident; dat van den regent van Lebak, naar een nagenoeg onbekende photo; dat van den controleur Van Hemert (Verbrugge uit Max Havelaar) naar een onbekend schilderij in het bezit van het Bataviaasch Genootschap; en dat van den G.-G. Duymaer van Twist, naar een tot dusver ongepubliceerd schilderij van H.A. de Bloeme uit de Landsverzameling van het Gouverneurspaleis te Batavia. Wij meenen met dit boek, dat niet alleen De Man van Lebak aanvult en corrigeert, maar zelfs voor kenners van Multatuli geheel apart een openbaringGa naar voetnoot* zal zijn, een documentair getuigenis te brengen van zeer groot belang: niet alleen als bijdrage tot de kennis van de figuur van Multatuli als geheel, maar van Indische bestuurstoestanden, die thans nog in den kern actueel zijn. |
|