Brieven. Deel 8. 3 december 1938-9 mei 1940
(1984)–E. du Perron– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 447]
| |
3964. Aan Chr. J. van Geel: Den Haag, 19 januari 1940Den Haag, 19 Jan. '40. Waarde Heer van Geel,Ga naar voetnoot1. Uw lange brief heb ik natuurlijk met belangstelling gelezen. Is het noodig dat u - zij 't dan voor uzelf - zóó met tusschenzinnen en haakjes werkt? Is dit het kenmerk van de tegenwoordige jeugd, om aan 3 dingen tegelijk te denken, zichzelf in de rede te vallen, allerlei bezwaartjes vooruit te ondervangen, etc.? Wat moet dat pestilent ongemakkelijk zijn! Ik zou 't toch maar zien af te leeren, als ik u was. Veel van wat u over La C.H. en L.v.H. zegt, lijkt mij juist. Maar wanneer u niets geweten zou hebben van het verband tusschen de schrijvers, en dat Héverlé Malraux is en dat la C.H. aan mij was opgedragen en zoo, zou u van dit verband, door de boeken zelf, dan iets gemerkt hebben? Ik denk van niet. De vraag is dus of het een voordeel of een nadeel is om zooveel van de particuliere omstandigheden van de schrijvers af te weten. Maar aardig zal 't wel zijn. Op een punt vergist u zich toch: La C.H. gaat niet over ‘arbeiders’. De eenige werkelijke arbeider in de groep is Hemmelrich, en die heeft ook wel het levensdrama en de problemen van een bewust proletarisch arbeider. De anderen: Katov, Kyo, Tsjen zelfs, zijn intellectueelen; Tsjen is leerling van Gisors, dus te beschouwen als student, al is er daarnaast dan een arbeiderskantje aan hem. Het boek is dus niet zóó onrëel als het geweest zou zijn indien het de personages van Gladkov had behandeld of van Panferov. Over de rest moeten we eens praten. Als ik op alles in uw brief op papier moest ingaan, schreef ik heele hoofdstukken en de tijd ontbreekt me. U weet niet hoeveel ik per dag al pennen moet en hoe'n afkeer ik soms hebben kan van papier en inkt. De schoone dagen waarin ik uren kon besteden aan correspondentie en ‘cahiers van een lezer’ zijn voorbij. ‘Bewondert’ u mij ook maar niet te veel, dat is nergens goed voor. Het versterkt uw onzekerheid en waarom? Wijd u zich met kracht aan de problemen die uw eigen belangstelling hebben; ik zeg u dit niet in den trant van ‘Nathanaël, jette men livre, et sors!’Ga naar voetnoot2. maar | |
[pagina 448]
| |
omdat het inderdaad en practisch de eenige weg is. Wat doet u eigenlijk? dat schrijft u niet en dat zou mij toch nog het meest interesseeren. Schrijft u? schildert u? Het surrealisme is heel aardig, maar een slechte ‘school’, geloof me. Onder het mom van vrijgevochtenheid is het een soort broeikas voor allerlei onzekerheid, vaak onbenulligheid; ik bedoel hiermee niet dat de jongelieden die eraan doen per se onbenullig zijn, maar dat deze quasi-moedige en o zoo vrije levenshouding de onbenullige en onzekere kanten van hun wezen aankweekt. Deze broeikas is heel mooi om de schimmel van de bourgeoisie erin kwijt te raken, maar er moet een tijd komen dat je die schimmel voor je eigen gevoel kwijt bent, anders word je een pittoreske hebephreen. Laat u zich door Emile van Moerkerken ook niet te zeer in een hoek drukken. Hij is een aardige in de grond zeer eerlijke jongen, maar als u hem als zoo zelfverzekerd en moeilijk (lastig) en zoo ziet, moet ik er een beetje om lachen. Hij is iemand die, evenals u, nog alles moet worden, en dat is natuurlijk ook normaal op je 23e. Maar zijn surrealisme is een ‘methode om te worden’ als een andere. En als hij van die cassante en sterke dingen zegt, irriteert hij me altijd een beetje - dwz. dat ik dan vaak een beroep moet doen op mijn goeiïgheid en begrijpen van ‘ouderen man’, omdat ik natuurlijk net zoo geweest ben (al is 't op een beetje een andere manier) en omdat dit alles niks is, dan in lef omgezette onzekerheid, waarvan je maar een positief ding kunt maken: literatuur, of kunst, althans werk. Ik bedoel: deze rottijd bij mij leverde Poging tot Afstand op en Bij Gebrek aan Ernst. Bij Emile foto's en één verhaaltjeGa naar voetnoot3. geloof ik. Bij u? Met vriendelijke groeten, gaarne uw, E. duP. |
|