Brieven. Deel 8. 3 december 1938-9 mei 1940
(1984)–E. du Perron– Auteursrechtelijk beschermd3955. Aan G. Stuiveling: Den Haag, 13 januari 1940Den Haag, Zaterdag. Waarde Heer Stuiveling, Precies zooals ik voorzag, heb ik gisteren in bed uw Vosmaer-Kloos-correspondentie liggen genieten. Ik ken wel mooiere, maar geen prettiger lectuur dan deze. Wat zie je die menschen leven en wat is dat allemaal boeiend, 10 × boeiender dan allerlei fraaie letterkunde! Kloos is een minder charmant, maar belangwekkender correspondent dan Perk. Ik ben nog niet eens tot op de helft, maar de beschr. v. Perk's dood is een van de aangrijpendste dingen op dit gebied die ik ooit las, en zijn uiteenzetting aan Vosmaer over het recht van een zeker soort polemiek is mij, zooals u wel begrijpen zult, uit het hart gegrepenGa naar voetnoot1.; ik geef Kloos daarin heel wat meer gelijk dan de ook wel sympathieke, maar wat flauwe ‘gentleman’-tijdschriftleider Vosmaer. Wat een uitgesproken karakter was Kloos toen al, en Perk's ‘ongelikte beer’ is er een triviale opmerking over.Ga naar voetnoot2. Het is ook verwonderlijk hoe vast en goed Kloos hier schrijft (al maakt hij dan af en toe een taalfoutje) - als je dat vergelijkt met het | |
[pagina 435]
| |
gesabbel in de voorrede van de bloemlezing uit Bilderdijk bv.;Ga naar voetnoot3. die heb ik laatst met afschuw teruggezien, met schrik zelfs, dat ik zulk geklets in zoo'n stijltje eens met eerbied tot me genomen heb, en me afvragend of Kloos dan toen ook al ‘gaga’ was. Is dat gaga-worden van hem eig. ook in zijn briefproza waar te nemen? Zoo ja, wanneer is hem dat dan zoowat overkomen? In ieder geval, ik schrijf u om u mijn dankbaarheid te betuigen; voor mij bent u, als u zoo doorgaat, binnen een paar jaar, de leeuw van de nederlandsche literatuurhistorici. (De uitgave van Perk's gedichten wordt dan ook een heerlijke zet.) Gaat u voort, geeft u ons nog pakken van dit soort lectuur, met even rustige en zekere inleidingen als u tot dusver deed. Dat u het in zoo weinig blzn. klaarspeelt en toch al het essentieele aanstipt - in tegenstelling met de manier van Van Eyck bv., die het ook goed en knap zou doen, maar met 4 × zooveel omslachtigheid - vind ik ook geen geringe verdienste. Enfin, ik ben ‘in mijn sas’ met dit boek en ga er vandaag mee door, en wou u dit even zeggen, anders niet. Met beste groeten, uw dw. EduPerron
P.S. Als je nu net in zulke gepubliceerde correspondentie verdiept bent, kan je je als scribent niet heelemaal onttrekken aan de gedachte dat je eigen brieven later misschien ook nog eens zoo behandeld zullen worden. Van deze eigen brief schrijft een latere Stuiveling dan: toèn - wij veronderstellen 13 Januari 1940 - noemde du P. Stuiveling nog ‘de leeuw van de ned. lit. hist.’; dit zou later veranderen, toen hij aan (zeg Ter Braak) over hem schreef: ‘-’. Maar toen hadden ze ook al 1½ maand ruzie of zoo. |
|