Brieven. Deel 8. 3 december 1938-9 mei 1940
(1984)–E. du Perron– Auteursrechtelijk beschermd3903. Aan H.A. Ett: Den Haag, 11 december 1939Den Haag, 11 Dec. '39. Zeer geachte heer Ett,Ga naar voetnoot1. In antwoord op uw schrijven het volgende: Mijn werk betreft inderdaad uitsluitend de Lebak-zaak. Ik ben er mee klaar en het ms. is zelfs al in handen van een uitgeverGa naar voetnoot2.; het komt dit voorjaar uit, als wij dan nog bestaan. U ziet dat ik inderdaad ‘vaste vorm’ aan mijn plannen gegeven heb. | |
[pagina 369]
| |
De vraag is dus: wat doet u nu? Waarom zou u uw werk niet, geheel onafhankelijk van mij, uitgeven? Was het uw bedoeling om alle stukken over de Havelaarzaak te publiceeren, ook de reeds door De Br. Prince gepubliceerde (in de 1e druk v/d Off. Besch.),Ga naar voetnoot3. door Jonckbloet,Ga naar voetnoot4. door mij nogmaals gegeven in de M.v. Lebak? Ik kan uit uw brief niet goed opmaken wat u zich precies heeft voorgesteld te publiceeren. Ook schrijft u over een onuitgegeven verzameling bescheiden van De Br. Pr. èn over een boekje, dat aan De Kock opgedragen is.Ga naar voetnoot5. Ik dacht dat De Br. Prince een behoorlijk man was; hoe kan hij dan iets, wat dan ook, opgedragen hebben aan een idiote viezik als die De Kock? Ik heb in 't Mult. Mus. eenvoudig alles doorgewerkt wat de conservator tot mijn beschikking gesteld heeft. Ik schrijf hem nu gelijk hiermee welke andere stukken, ditzelfde onderwerp betreffend, het museum nog hebben kan, die hij mij dus niet zou hebben voorgelegd. Of is van al die Dokumenten achteraf één verzameling gemaakt, in 2 dossiers? De heer De Hart heeft mij uw naam genoemd, zeggend dat u die dokumenten ter bestudeering had gevraagd. Daar u mij verder onbekend was en daar ik uit Indië gekomen was met het plan in Amsterdam zoo gauw mogelijk mijn Multatuli-studie (speciaal Lebak, en Indische tijd) voort te zetten, ben ik rustig mijn eigen gang gegaan. Wel heb ik den conservator gevraagd of u nog eenige papieren ‘onder u’ had, waarop mij gezegd werd dat alles in het museum terug was. Ik begrijp dat mijn werkzaamheid voor u niet zoo prettig is. Maar dat is het risico van dit bedrijf. Ik heb 3 jaar in Indië gezeten en ben nu nog geen 3 maanden terug; u zat in Holland; was u klaar geweest en uw boek nu uitgegeven, dan zou ik er met belangstelling kennis | |
[pagina 370]
| |
van hebben genomen en uw publikatie later hebben verwerkt in mijn herdruk van De M.v. Lebak. Nu geef ik eenvoudig de dokumenten uit die ik vond, met mijn commentaar. Ik ben sinds bijna een maand klaar. De titel van dit boekje zal zijn: De Bewijzen uit het Pak van Sjaalman. Dat ik het nog zou intrekken is uitgesloten. De vraag is nu dus: wat u zelf wilt doen. Misschien is inderdaad het beste dat wij er een keer over praten. Ik moet Vrijdag as. naar Amsterdam, maar ben bezet van 3 tot 5 en van half 8 tot verder. Ik zou dus bij u kunnen komen vóór 3en, of na 5en. Wat schikt u het best? Bent u 's morgens vrij, dan zou ik ook eerder kunnen komen, bv. tegen half 12 of 12 uur bij u. Maar werkelijk, het zou mij onaangenaam zijn, als u zich door mij verplicht achtte iets, wat dan ook, te wijzigen aan uw arbeid. Waarom zou u mij niet eenvoudigweg negeeren? Evenmin als u mij kwalijk kunt nemen dat ik mijn eigen weg ga, zou ik u kwalijk nemen dat u uw ontdekkingen voor u hield. Deze Mult. affaire is in ieder geval hiermee ook niet afgeloopen; als ik u zie, zal ik u zeggen waarom. Graag dus omgaand bericht, met het oog op Vrijdag. Met vriendelijke groeten, uw dw. EduPerron |
|