Brieven. Deel 8. 3 december 1938-9 mei 1940
(1984)–E. du Perron– Auteursrechtelijk beschermd3901. Aan P.H. Dubois: Den Haag, 10 december 1939Den Haag, 10 Dec. '39. Waarde Heer Dubois, Ik kom Vrijdag as. (15 Dec.) in Amsterdam. Zou u dan bijv. om 3 uur in Hotel Parkzicht, of neen, het heet geloof ik Parkhotel, kunnen zijn? Er is een café onderin; ik bedoel dat hotel aan of bij de Vossiusstraat - of P.C. Hooftstraat, u zult wel weten hoe 't daar heet. Je zit daar rustiger dan in de ‘artiestencafés’; ook voor de spijsvertering. We zouden dan ook samen naar Willink kunnen gaan, als u er absoluut op gesteld bent die oude uitgaafjes van me te bekijken. Willink is mijn oudste ‘kunstbroeder’, zooals u misschien weet; en hij is dan ook de eenige die al die oude editietjes bezit, waarvoor hij vaak illustraties leverde. (Greshoff had ze ook, maar heeft ze misschien meegenomen naar Zuid-Afrika. Ik heb ze niet, want mijn exemplaren gaf ik in 1927 of '28 juist weg aan Greshoff.) Als de boel compleet is, moet er zijn:
| |||||||||||||||||||
[pagina 364]
| |||||||||||||||||||
Ik heb zoo'n idee dat dit wel alles is, maar het kan zijn dat nog iets mij is ontsnapt. Ik sta zelf altijd wat gek ertegenaan te kijken als ik die collectie terugzie. Wschl. heeft Willink ook niet alles. Fred Batten heeft van dit alles niets, voor zoover ik weet. Maar vindt u het werkelijk van eenig belang om hierover te schrijven,Ga naar voetnoot2. zelfs als u het grappig zou vinden ze voor uzelf te bekijken? Er is een hoop prulligs bij, en wat het beste was staat nu in: Mikrochaos (alles wat poëzie is); Bij Gebrek aan Ernst (alles wat verhalen was); Een Voorbereiding (2e, herziene druk). Toen ik Nutteloos Verzet geschreven had, ben ik uitgescheden met al die rare partikuliere uitgaafjes. (Sommige van de bovenstaande waren trouwens niet partikulier - tenminste niet erg - want uitgegeven door de ‘moderne centra’ De Driehoek en Het Overzicht in Antwerpen, - vandaar dat Duco Perkens voor een Bels doorging). Partikulier heb ik later alleen nog uitgegeven: 5 nrs. Cahiers van een Lezer, alle herdrukt in Voor kleine parochie en Vriend of Vijand.Ga naar voetnoot3. | |||||||||||||||||||
[pagina 365]
| |||||||||||||||||||
Verder stamt uit dien eersten tijd een reeks nrs. van De Driehoek, een klein ‘modernistisch’ blad, zoo'n beetje krantachtig, dat ik, in 1925, meen ik, uitgaf met den schilder Jozef Peeters in Antwerpen, en waaraan Willink ook meewerkte. Misschien heeft Willink daar de collectie ook nog van. Daar stonden mijn allereerste kritiekjes in, o.a. mijn eerste aanval op Dirk Coster (later herdrukt in Voor kl. parochie.) De Driehoek gaf ook een reeks eigen cahiers uit. Daarvoor heeft Willink een verhaal geschreven, dat alleraardigst was voor die dagen: Het weten komt langzaam. De serie zag er zoo uit:
Dat was allemaal hyper-‘modern’ proza! Anders werd het zelfs niet aangekeken, dat begrijpt u. Vooral Jozef Peeters was bizonder streng voor alles wat niet modern genoeg was. Ik moet toch nog eens mijn herinneringen schrijven aan dien Antwerpschen tijdGa naar voetnoot4.; voor Gr. Ned. misschien, maar liever nog elders. Het was mooi dwaas soms, naar 't behoort! Voor de juiste volgorde van deze reeks hierboven, en over 't algemeen voor de heele chronologie, sta ik allerminst in; ik denk zelfs dat ik de boel nogal door elkaar gesmeten heb. Maar na 1927, meen ik, gaf ik alleen nog maar de Cahiers v.e. Lezer in ‘beperkte oplaag’ uit. Het laatste wat ik zelf liet drukken was die 1e druk van Poging tot Afstand, die ik zelfs introk omdat Greshoff mij toen zei dat dit maar knoeien bleef, en omdat Stols toen kwam opdagen. Zijn uitgave, de ‘officieele’ 1e druk, verschilt dan ook maar weinig met de eigenlijke 1e. Iets anders is natuurlijk dat ik voor een paar vrienden doorging die goedkoope drukker van me (Breuer, Chaussée d'Ixelles, Brussel) aan het werk te zetten: zoo drukte hij nog Ketelmuziek van Greshoff, met een portret door mij (zag u dat ooit?); en Disjecta Membra van A. Roland Holst, oude en latere verzen, die nog steeds niet gebundeld zijn; en Archipel van Slauerhoff, met een andere keuze dan in de uitg. van Van Kampen; en nog allerlei fransche dingen. Dat valt hier dus buiten. | |||||||||||||||||||
[pagina 366]
| |||||||||||||||||||
Komt u Vrijdag dus in dat Parkhotel, dan neem ik u mee naar Willink, die niet ver vandaar woont. Misschien wil hij u zijn collectietje wel voor een paar dagen afstaan. Maar hij zal er wel erg op gesteld zijn, vanwege de rariteit, en ook om de bijsmaak van ‘jeugdherinnering’ die er voor hem wschl. aan zit. Ces premières armes! Ik woon nu tot 16 Januari hier, ja. Daarna?... Werk is inderdaad niet ideaal, maar de ware redenen van het misnoegen ertegen ontgaan me toch. Dat komt natuurlijk omdat ik er persoonlijk niet bij betrokken ben. Ik hoorde echter dat de zg. Van Wagenvoorde - de man is immers acteur onder zijn eigen naam? zoodat hij dus zijn schijnvorm daarmee dekt en wat uit hemzelf komt onder schuilnaam aanbiedt - dat deze heer bezwaar had tegen invloed van ‘Greshoff en Ter Braak en zoo’ op de jongeren van Werk, die daarom geen ‘echte’ jongeren zouden zijn. Als dat zoo is, ziet hij ze vliegen. De invloed van Greshoff (die in Kaapstad zit) bepaalt zich wschl. tot het feit dat hij jongeren als Aad. v. der Veen en uzelf zoo'n beetje geholpen heeft, indertijd; en Ter Braak bemoeit zich geen snars met dit tijdschrift. Maar ja, als je een eigen tijdschriftGa naar voetnoot5. wilt oprichten, moet je natuurlijk bezwaren laten gelden; en bovendien, waarom zou er géén ander - en eventueel beter - tijdschrift bestaan, naast dit Werk? Ik wensch u alle goeds toe daarvoor, al is die meneer Hanno van Wagenvoorde met zijn spaansch kraagje, zooals hij in In AanbouwGa naar voetnoot6. verschijnt, voor mijn smaak een te verkapt personage om veel vertrouwen in te boezemen. Van Dolf van HeusdenGa naar voetnoot7. heb ik zelfs nog nooit gehoord. Maar dit alles wil niets zeggen. Ook in uw tijdschrift, hoe streng ook gezift, zullen prullen staan naast echte ‘figuren’, alleen de tijd zal dat uitmaken. En in Werk natuurlijk precies zoo. Maar dat is geen reden om elkaar niet te bekibbelen en zoonoodig hevig te verachten, als het hart daartoe dringt. Ook dàt is een van de illuzies die de letterkunde levend houden; deze van ‘draken dooden’, bedoel ik. En je kiest niet altijd je medestrijders, soms word je door hen gekozen. Denkt u eens aan Ernst Groenevelt als ‘leider’ van Het Getij, naast | |||||||||||||||||||
[pagina 367]
| |||||||||||||||||||
Van Wessem, en quasi boven Slauerhoff en Hendrik de Vries. Misschien blijkt de heer Van Wagenvoorde later de Roeland van zijn generatie te zijn, als hij zijn spaansch kraagje heeft afgelegd; aanstellerij hoèft natuurlijk geen bewijs te zijn voor gebrek aan talent. En de ergste jongeren zijn natuurlijk de naloopers. Ik denk dat we een nieuwe botsing tusschen ‘hemelsch’ en ‘poëtisch’ en ‘echt kunstenaarschap’ tegen ‘aardsch’ en ‘intellectualistisch’ en ‘geestelijke naaktlooperij’ zullen beleven in die bladen van de jongeren. Het zij zoo. Het eenige dat telt, is tòch het talent. - Ziedaar voor vandaag. Met hartelijke groeten, uw EduP. |
|