Brieven. Deel 8. 3 december 1938-9 mei 1940
(1984)–E. du Perron– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 337]
| |
3879. Aan A. Roland Holst: Den Haag, 22 november 1939Den Haag, 22-11-'39 ('s avonds). Beste Jany, Dank voor je aardige brief. Hier is het adres van Henny: St. Romain, par Meursault, (Côte d'Or). Ik kreeg vanmorgen weer een brief van hem, waarin hij zich zeer verwondert over het feit dat wij 't prettig vinden in Holland. Verder niets dan literaire kwesties van weinig belang. Wat dat wonen in Bergen betreft - laten we aannemen dat alles goed gaat, dan zouden we bv. 16 Januari weer van hier gaan. Stel dus dat wij een maand in dat huis (WestdorpGa naar voetnoot1.) konden wonen om vandaaruit iets definitievers te zoeken. Misschien willen die menschen dàt wel. Maar ik vrees van niet, en in dat geval zouden we bij Meuter weer kunnen intrekken tot we iets anders hebben. Het huisje van Meuter is op den duur te klein voor ons, ik moet een werkkamer hebben met mijn boeken erin, 3 of 4 kasten, en een schrijftafel. We zitten hier zéker tot ± 16 Januari, want die papieren vallen niet mee en dan al die ontmoetingen hier, die ook al noodig zijn! Claartje heb ik nog niet kunnen opzoeken. Morgen ga ik even heen en terug nr Amsterdam. De grieksche Germaan is bij Menno geweest; ik ontmoette hem op een paar stappen van de huisdeur toen hij daar vandaan kwam; hij schreed klinkende door den nacht, het lokkig hoofd fier gedragen en den blik verloren ver over de daken der huizen; misschien ontmoette die blik ergens den koetsier van Goethe als Sterrenbeeld. Ik las dezer dagen voor het eerst, om een pendant te hebben van zijn juistverschenen boek over Van Eeden (dat ik bespreken moet),Ga naar voetnoot2. Verwey's relaas over zijn verhouding tot George,Ga naar voetnoot3. en ik moet zeggen dat ik het een stel onschadelijke dwazen vind. Literair en zelfs poëtisch talent is toch niet een vrijbrief voor zooveel georganiseerde kulkoek. Dit zijn nu voor mij de jongetjes die sigaretten rooken op | |
[pagina 338]
| |
de W.C. en waar je niet goed mee kunt omgaan, alleen barbaren met een achterlijke beschaving kunnen zoo voor ‘god-dichter’ spelen. Die mijnheer WolfskehlGa naar voetnoot4. vooral lijkt me een engerd. En Verwey, ach, ach, die heeft zich een soort hollandsche timmermansnuchterheid aangemeten pour la forme, maar is in wezen net zoo naief en net zoo mallootig; anders had hij ook niet jaar-in jaar-uit al deze medicijnmannen-fratsen kunnen slikken. Ik ga er een paar notities over schrijven, over dit soort kunstenaarsmentaliteit; tant pis als ze me daarom weer ‘klein en destructief’ moeten vinden enz. Eén ding is zeker: ik ben nog liever een affreux bourgeois dan een god-dichter op deze manier, als ik 't voor het kiezen heb. Wat moeten die menschen toch griezelig gespeend zijn van alle humor, en hoe komt het toch dat ze 't met zichzelven uitgehouden hebben, als ze dachten aan andere, zooveel eenvoudiger, en werkelijker ‘grooten’? Het Quastelorumschap in de Groote Kunst, dat blijft toch werkelijk een eeuwig probleem. Wat al aanstellers, met en zonder talent, naast een Stendhal, een Gide, een Hardy en dergelijken, die gecompliceerd konden zijn maar toch zelden of nooit komedianten. Maar natuurlijk, als men elkaar in zoo'n clubje maar genoeg steunt, dan kan men van elke geestelijke kulkoek een religie maken. Vooral in Germanië, dat dan ook wel verdomd goed weet dat de genezing uit Griekenland moet komen! Menno vond Frommel ook heel geschikt, maar ik betwijfel het dat ze elkaar werkelijk iets te zeggen zouden hebben. Wat Frommel wil dat een andere ‘geest’ of ‘ziel’ hem zegt, dat bezit Menno niet eens, maar deze tekortkoming is, geloof ik, een zegen. Zoo'n cynische aardworm als Menno kan om zoo'n engel als George eigenlijk alleen lachen. Dat komt dan niet te pas - hoewel, waarom? Omdat George toch mooie verzen schrijft? Maar is 't niet een kenmerk van werkelijke ‘geest’ - ook van ‘hoogere geest’ - dat men de mooie verzen wantrouwt van een individu dat erin slaagt op diè ‘hoogere-kitsch’-manier met zichzelf te leven? (en er dan nog leerlingen bij kweekt die er allemaal naar streven op hem te lijken). Er is één prachtig verhaal in die herinn. v. Verwey. De dichter Alex Gutteling heeft zich vermeten naast George te wandelen, in | |
[pagina 339]
| |
Noordwijk, en George ‘bezwaart’ zich daar dan over bij Verwey, omdat hij dat aanmatiging vindt. Is het niet om je te bedoen, van germaansche achterlijkheid? Ik geloof werkelijk dat ik naast zooiets tienmaal liever het afschuwelijke americanisme zou voorstaan; liever prol dan slaaf, is 't niet? Enfin, het idee dat ik langer dan 3 dagen met zulke heeren zou kunnen verkeeren, is eigenlijk op zichzelf te dwaas om over te praten. God weet dat ik niet bepaald ‘volksch’ ben in mijn keuze van partners voor de conversatie, maar juffrouw Meuter en GuurtjeGa naar voetnoot5. zouden me nog meer toelachen. Natuurlijk is conversatie buiten de ‘communie’ mogelijk met deze heeren, dank zij een zeker peil van algemeene ontwikkeling dat je als 20e-eeuwsche bourgeois nu eenmaal bereikt hebt, maar staat dat eig. niet gelijk met elkaar met open oogen te bedotten? Als Frommel Menno en Menno Frommel voor ‘een geschikte kerel’ verslijt, wat is er dan eig. meer gebeurd dan een uitwisseling van praatjes, met precies even weinig werkelijke uitwisseling als wanneer Joep Nicolas en ik elkaar een week lang in de Oude Prins op frivole mopjes zouden trakteeren? Als je behoorlijke lieden bent, zou je toch moeten beginnen met zoo'n Schüler Georges à la Van Deyssel contra Van SorgenGa naar voetnoot6. toe te spreken, zoo in den trant van: ‘Kom kom, ik woujemaarzegge dat die müstiesj-griechiesj-doitsje wereldverovering van je duppie me toch voorkomt een oedemetoetige boerevernachelarij te zijn, me waarde!’ Maar daar ben je dan te ‘mild’ voor, om een woord van jou te gebruiken; en daarbij, waarom iemand in z'n geloof te kwetsen, en daarvoor nog ruzie te krijgen misschien op een prettig-koude herfstdag, enz. enz. enz. Beschouw dit dan ook maar als vier velletjes praterij van mij met jou, omdat ik over Den Haag eig. niets heb te vertellen. Het is wel geschikt ook, in dit burgerlijk appartementje, maar Bergen is 1000 maal heerlijker. Als er dus niet een germaansche overstrooming tusschen komt of een mooie ‘baan’ voor mij hier, of iets in een van deze twee richtingen, dan zie je ons vàst terug tegen 16 Januari. Bep laat je zeer groeten en Alijntje - die heel eerstdaags zijn ton- | |
[pagina 340]
| |
cillen zal moeten kwijtraken, de arme - jubelt je toe, met alle lust van wie daar niets van beseft en alleen maar denkt over koekjes en spelletjes in Bergen. Ook hij vindt Bergen toch nog altijd heel wat mooier dan Den Haag, hoewel hij Guurtje al vergeten heeft voor een nieuwe vriendin genaamd Stieneke. Hartelijke groeten ook van mij, je vriend in het ‘lagere’, E. |
|