Brieven. Deel 8. 3 december 1938-9 mei 1940
(1984)–E. du Perron– Auteursrechtelijk beschermd3624. Aan F.E.A. Batten: Bandoeng, 23 januari 1939Bandoeng, 23 Jan. '39. Beste Freddy, Gisteravond verscheen ‘Wies’ de Neef ten ontzent, en zooeven kreeg ik je brief, vol wrange oprispingen - geen rancune maar onvergeten onverteerdheden, of althans de gassen ervan.Ga naar voetnoot* Je hebt blijkbaar gevonden dat je nu al te lang gezellig was geweest, en daar je nu toch net een oogenblik doormaakte waarin Greshoff weer eens ‘gewogen en te licht bevonden’ werd, heb je blijkbaar bedacht dat ik overigens ook weleens een fenomenale rotvent kon zijn, alwaarvan bericht. Welnu, je hebt gelijk. Ik wéét dat ik een rotvent kan zijn, als ik ertoe gebracht word. En jij was fenomenaal irriteerend,Ga naar voetnoot1. - wat | |
[pagina 70]
| |
je blijkbaar nog steeds niet, of niet genoeg, weet. Maar natuurlijk, ik had dat moeten begrijpen en met den glimlach van den oudere + de hoogere rust van den waarlijk edelen mensch dienen te riposteeren. Edoch, ik bezat, blijkbaar alweer, glimlach noch hoogere rust, en ging je als een despoot alias donderaar te lijf - op papier dan altijd - zoodat je (met je blikken althans) Uit je raam ging hangen en nog maar net door de - altijd aanwezige! - hoogere rust van Rudie weer kon worden binnengehaald... Ja, het was een sombere historie, en naar ook. Ik vond het óók niet zoo lollig, ik had je óók liever briefjes geschreven in den toon van ‘wat onze zielen weten’, hetgeen zooals je weet de toon was tusschen Gezelle en Eugene van Oyen. Maar... als ik niet gehandeld had, zooals ik het deed, dan had bijv. Rudie geen gelegenheid gehad zijn hoogere rust te demonstreeren; en dan had, misschien, jij mij nog altijd perroniaansche irriteerende briefjes geschreven; en bovenal, dan was ik een in hoogere-rust glimlachende Edeling geweest, inplaats van een rotvent. Après tout geloof ik dat we die rotzooi maar, als behoorend tot ons wezen en dus tot onze geschiedenis moeten aanvaarden. Is dàt geen wijsheid? Dit onaangename gedeelte afgedaan zijnde - natuurlijk niet voorgoed, want de menschelijke gesteldheid is gebonden en onderhevig aan oprispingen, zooals ik zelf maar al te goed weet - ga ik over tot de oorzaak van je misnoegdheid: het niet - reageeren van Greshoff. En nu kan ik me je teleurstelling wel voorstellen, maar heelemaal begrijpen doe ik het toch niet. Jijzelf schreef mij hoe ontroerd Gr. Aad v/d Veen 's morgens opbelde om te zeggen hoè dit getuigenisGa naar voetnoot3. hem getroffen had; mij schreef hij er 2 × over. Wat is dus zijn groot vergrijp in dezen? Dat hij niet aan ieder van de 10 ‘getuigers’ een particulieren bedankbrief heeft geschreven? Vind je dat zóó erg? Ik geef toe: het zou aardiger, liever zijn geweest dat wèl te doen. Maar gegeven de vermoeidheid van Gr. - je moet even goed weten als ik (al was 't maar via Aad) hoe uitgeput, angstig, ellendig hij zich den laatsten tijd voelde, - is het zóó gek dat hij verondersteld heeft dat Aad zijn telefoontje wel zou ‘doorgeven’? Kijk, als ik me éven in jullie plaats stel, dan zou ik zeggen: ‘de vreugde zich ter gelegenheid van dezen dag over Gr. uit te mogen laten’, dat is waar, dat betaalt dus zichzelf, en ik zou mijn behoefte aan een bedankbriefje dan maar weggepurgeerd hebben. Als over een paar jaar Arthur 70 wordt - dit ‘een paar’ niet àl te letterlijk op te vat- | |
[pagina 71]
| |
ten - en ik misschien tot de 10 behoor, die over hem een boekje mogen volschrijven, ik verzeker je dat ik op geen part. bedankbriefje zal rekenen en dat de vreugde mij op dien dag over hem te mogen uitlaten mij wèrkelijk voldoende zal zijn. Dit bovenstaande doet je overigens weten dat het boekje me bereikt heeft.Ga naar voetnoot** Het is een alleraardigst boekje, het ziet er ‘jong en frisch’ uit, zooals het behoort. Rudie's aphorismenGa naar voetnoot4. zijn niet ongeschikt, maar door den gekozen vorm wel wat pretentieus (schijnbaar) voor de nogal banale waarheden die ze bevatten. In een langer betoog zouden deze waarheden minder - en dus beter - zijn uitgekomen. Ik hoop dat je me deze kritiek op Rudie's wijsheid zult vergeven. Ik schrijf dit omdat je me eenigszins ontstemd schijnt te vragen of het zóó vreemd is dat iemand verzen schrijft in een taal die hij dagelijks spreekt? Neen, heelemaal niet, maar nog minder vreemd is het dat die verzen beroerd uitvallen, wanneer die iemand die taal wel voldoende beheerscht om er dagelijks in te spreken maar niet om er (poëtisch) in te schrijven. En als hij ze dan alleen maar gaf aan degene voor wie ze geschreven werden en er dan nog een copie van voor zich zelf behield, dan zou er niets over gezegd hoeven te worden. En om alweer het ‘begrijpen’ van dit en andere dingen aan mezelf te toetsen: ik heb toevallig deze zelfde taal een jaar of 14 dagelijks gesproken, en niettemin zoowat ieder van die dagen ingezien dat ik er niet in kon dichten. Dit is gebrek aan élan, aan eenvoud, aan genialiteit, al wat je wil, maar daarom kan ik dit geversifieer in een vreemde taal wel ‘niet-zoo-vreemd’ vinden, maar zie je, toch niet zoo echt ‘begrijpen’. (Als Alijntje van zijn moeder een sermoen krijgt over wangedrag met de vraag daarachter of hij 't begrepen heeft, zegt hij: ‘Ik kan nog niet helemààl begrijpen, nòg niet, ja?’) Van Rudie's verzen gesproken, ik schort mijn oordeel op tot ik ze gelezen zal hebben. Maar in ieder geval: de keurmeester of redactie die Mientje MaansterGa naar voetnoot5. wegliet, is er een om er een op toe te geven! | |
[pagina 72]
| |
In godsnaam, laat Rudie dat vers er nog in doen, als het kan, desnoods overdwars gedrukt bovenop die fransche verzen! Die meneer Lekkerkerker is braaf maar een o.h. van 't zuiverste water, lijkt me. En heeft hij - in dezen staat! - Java van Veth overvleugeld?Ga naar voetnoot6. De wonderen zijn de wereld nog niet uit. - Overigens is dat ‘Dagboek’ van Verbeet, waarover hij schrijft, een gefingeerd dagboek, door Huet gemaakt,Ga naar voetnoot7. naar die O.I. Uitsp. en die Memorie. Er staan inderdaad wat versjes in, maar niet het poeëm op de slachting. Gr. Ned. - Je zal wel gelijk hebben, wat die ‘aanhef’ van mijn Van Haren-verhaal betreft; vooral ‘niet genoeg van de bronnen losgeschreven’ lijkt mij raak. Maar dat wordt verderop wel weer opgehaald, wil ik hopen.Ga naar voetnoot*** Wat je verder zegt van mijn beginnen met Huizinga en mijn houterig algemeen betoog over de regenten, lijkt mij echter onjuist. Die houterigheid is gewild, omdat ik dit verhaal een beetje ouderwetsch als ‘tractaat’ beginnen wou (ik zal 't verderop, dwz. in de verdere verhalen, hoogstwschl. niet meer doen), en ‘de geleerde Huizinga’, o Freddy! als ik zoo begin, moest jij toch denken aan een zeker quantum ironie! Om deze ironie nog wat te bewijzen: ik schreef deze Van Haren-historie onmiddellijk na De Man van Lebak, waar ik met Huizinga geëindigd was; en om nu weer met hem te beginnen, leek me kostelijk. Interne pretjes blijkbaar, die | |
[pagina 73]
| |
door buitenstaanders noodzakelijk moeten worden misverstaan. Maar jij, Freddy, jij! sinds wanneer lees jij mij als buitenstaander? Dat ‘donderaar’schap van me wreekt zich, merk ik, wreekt zich als seriawanGa naar voetnoot8. in het indisch ingewand; wat zeg ik? heeft een verlate maar des te moorddadiger uitwerking als het nonchalante opslokken van bamboehaartjes.Ga naar voetnoot9. Er zijn in 't geheel drie stukken van me verschenen tegen Z. Het 3e zal je misschien beter bevallen dan het 2e. Ik zond het ook aan Ter Braak. Welke stukken van je heeft hij weggemaakt? Als je ze me omgaand opgeeft, zal ik je een duplicaat bezorgen. Een stuk van me over de gedichten van Jan v. Nijlen verscheen eergisteren en zal je eerstdaags worden gezonden. Werk is er nog niet. Als het eerstdaags komt, wordt dat mijn volgend art. in 't B.N. Het is goed dat je me gewaarschuwd hebt dat Aad SchellingGa naar voetnoot10. er ‘Selten’ heet. Maar als Aad v.d. V. nu ook al warm loopt op dat proza, wordt het een boeiend geval. Zou hij dien StillebroerGa naar voetnoot11. niet kunnen désarçonneeren? Mevrouw Van der Veen is toch heel wat mooier dan mevrouw Stillebroer; van ‘talent’ nog gezwegen. Maar juist die stillebroers, hoor ik al zeggen, hebben talenten... Je misnoegdheid over Ter Braak - waar ik nu aan toe ben - vormt zoozeer drieluik met de vorige over Greshoff en DuPerron, dat ik er maar niet op in zal gaan. Wacht tot je ouder bent en je zult zièn: het wàs een treurig trióótje! Het blad van Gans kreeg ik. Aardig. Maar hoe hij zooiets moet volhouden, en voor wiè eigenlijk, ontgaat me. Zelfs dit eerste nr. lijkt me al een ‘klein wonder’. - De rijmprent van Gr. kreeg ik. - Van dat profielportretGa naar voetnoot12. van me bezit ik geen cliché. De heer Greebe Jr. vroeg me al om een portret - en ook al om een cliché! - en noemde jou, inderdaad. Ik zal hem de eenige foto zenden die ik heb, maar zonder cliché. Ik mag deze verlangens naar portretten niet wraken, gegeven mijn eigen ongezonde lusten voor zulke dingen, maar toch, per- | |
[pagina 74]
| |
soonlijk voel ik me een beetje als een prima-donna, nu jonge lieden mijn smoelement begeeren. Als dat zoo doorgaat zal ik inderdaad nog eens de clichés van mijn portretten moeten opkoopen! Over je vader staat in die inleiding voor Siman maar heel weinig, maar dat weinigje is ‘niets dan goeds’.Ga naar voetnoot13. Hoe kom je erbij, en wie vertelde je, dat ik bij den duitschen consul geroepen zou zijn?! Als die man dat deed, schreef ik hem per keerende post dat hij, tot aan onzen Anschlusz, kan doodvallen. Neen, de gansche redactie van K. en O. werd besteld bij een politiecommissaris tevens hulpofficier van justitie alhier (raszuiver Nederlandsch godlof, ik meen dat hij DrostGa naar voetnoot14. heette, en deze heer bracht ons een waarschuwing over - met veel tact en humor - van den Procureur-Generaal - óók onverdacht nederl.-indisch hoofdambtenaar, genaamd MarcellaGa naar voetnoot15. - om ‘ons te matigen’, vanwege de te scherpheid van die uitlating en dat vers, en de ongenoegens die zooiets zou kunnen geven met een ‘bevolkingsgroep’ in Indië. Alles bij elkaar was het nogal kluchtig. Tot slot dan: Héloise, die gisteravond hier was. Ze maakte geen geschrokken indruk, ze was zelfs nogal opgewekt en praatte ‘geanimeerd’, vertelde o.a. een paar spinverhalen uit de West. Ik heb met plezier naar haar gekeken. Ze vertelde dat jij in Den Haag ‘eigenlijk haar vriendje’ was; je begrijpt dat ik daarbij tactvol heb gekeken. Hoe oud is deze jongedame? We hopen haar meer te zien; ze lijkt ons erg aardig; ze bestuurt zeer sportief een eigen autootje en ik ben bepaald al dol op haar glimlach en haar breede schouders. Dank voor de foto's. Jouw ernstig fronsen is een beetje beangstigend, maar ik kan er wel aan zien dat je ook wat ouder bent geworden. Aan mij is dat heel wat erger te zien, vrees ik, of neen, dat is de juiste formule niet: wat je te zien krijgt is erger. Je broer had ik me heel anders voorgesteld; veel somberder, niet als zoo'n gemoedelijke geleerde. Maar hij heeft dan ook een leerstof tegenover hem zitten die tot gemoedelijke gelukkigheid aanleiding geeft. Intusschen: hij | |
[pagina 75]
| |
schijnt op Sumatra ontscheept te zijn - aldus Héloïse - en dus zal dit portretje voorloopig wel alles zijn wat ik van hem te zien krijg. Houd je goed, en risp nog maar eens op als het je goed doet! Steeds je E. |
|