Brieven. Deel 8. 3 december 1938-9 mei 1940
(1984)–E. du Perron– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 42]
| |
3603. Aan Soejitno Mangoenkoesoemo: Bandoeng, 29 december 1938Bandoeng, 29 Dec. Beste Soejitno, Dank voor je goede opinie. Ik heb toch wel het gevoel dat dit nog erg summier is; over een tijdje ben ik misschien ‘knapper’. Tenzij ik wegga natuurlijk. - Wat je zegt van dien ‘gestyleerden’ Indonesiër is zeker juist, want ik dacht aan niemand in het bizonder, zoodat dit denkbeeldige gesprek,Ga naar voetnoot1. vanzelf iets onwaars kreeg. Wat mij betreft, mag het ook worden weggelaten. K. en O. wil nu eenmaal liever niet Z. direct meer aanvallen, vanwege de ingezonden stukken, die inderdaad het blad stomvervelend kunnen maken. De laatste ronde zond ik je. Mijn naschriftGa naar voetnoot2. is door een advocaat erop nagelezen, opdat er geen ‘directe gisping’Ga naar voetnoot3. meer in zou voorkomen. Dit sluit hatelijkheid, zooals je ziet, nog volstrekt niet uit! De red. van K. en O. kan nu dus een 3e ingezonden stuk van Z. weigeren. Of ze het doen zullen? Ik ben, eerlijk gezegd, een beetje sceptisch gestemd als het de vechtlust betreft van ‘democraten’. In een bandoengsch N.S.B.-blaadje, door familie (schoonzoon) en personeel (correspondent) van Z. volgeschreven, zijn wij - d.i. de heele redactie v. K. en O. en alle nederl. letterkundigen die in het boekje van ‘Wutse’ staan! - op de grofste en ploertigste manier uitgescholden. Er staat bv. rustig dat ik Atjeh ‘kraakte’ (1 Oct.!) als represaille op het stuk waarin Z. mij ‘kraakte’ (15 Oct.!), plus nog een hoop andere leugens. Nu hebben wij het rècht om met 8 kolom van desnoods de fatsoenlijkste logenstraffing die rekels in hun eigen blad te antwoorden (hun stuk was 4 kolom). Eerst vond ieder het een prachtidee. Ik schreef het stuk. Nu begint men terug te krabbelen, te vinden dat het misschien toch ‘geen reclame’ voor ons is enz. En zoo zullen de brutalen, de schoften altijd het laatste woord hebben, uit zg. fatsoen = valsche schaamte van de democraten. Begin dan niets, en laat je dan altijd uitschelden. Koets en ik willen heel eerstdaags (vmdl. 2 of 3 Januari) een bestuursvergadering en daar de puntjes op de i's zetten. Blijkt dan dat wij (of ik alleen) er eig. niet bij hooren, dan gaan we eruit. Ik wil best | |
[pagina 43]
| |
vechten, maar dan ook de koppigste, de energiekste zijn van de vechtenden en niet door mijn eigen kameraden verlamd worden. Want van die argumenten van ‘hoogheid’ en ‘fatsoen’ ben ik zoo vrij geen bal te gelooven. Die argumenten hebben meestal de heeren niet belet vervloekt veel ònfatsoenlijks en ònhoogs te doen voor een goede carrière. Het is altijd hetzelfde: je begint samen, en als je volhoudt, eindig je met alleen te moeten doorloopen. Maar dan had ik mijn tijd inderdaad beter kunnen gebruiken en Stendhal of Gide lezen, die ik voor al dit gedoe heb verwaarloosd. Dan had ik ook beter op mijn herstel kunnen letten. Men verwacht nu veel van Belonje. Ik matig. Maar wie weet? Het is een fatsoenlijk man en hij moet tegen Z. concurreeren.Ga naar voetnoot4. Schrijf me gauw over wat joù bezighoudt. Steeds hartelijk je E. |
|