Brieven. Deel 8. 3 december 1938-9 mei 1940
(1984)–E. du Perron– Auteursrechtelijk beschermd3576. Aan De Preanger postGa naar voetnoot1.: Bandoeng, 3 december 1938Geachte heer Redacteur,Ga naar voetnoot2. In het antwoord van Zentgraaff in uw blad van gisteren,Ga naar voetnoot3. ziet deze courantier zich verplicht op het door u geciteerde stuk van dr. Menno ter Braak uit Het Vaderland van 25 Oktober op de hem eigene wijze te riposteeren. De poenigheid van deze argumentatie van ‘Indische werkgever’ spreekt rijkelijk voor zichzelf; hoe zou het stuk ook anders geuren dan naar de bron waar het uit voortkwam? Z. geeft ditmaal ook volmondig toe weinig te weten van het ‘grasveldje van de hollandsche letteren’, wat al even logisch is, gezien dat de achterbuurt van een zekere Indische journalistiek onherroepelijk zijn Arcadië zal moeten blijven. Ik wensch echter hier reeds en bij voorbaat te protesteren tegen 's mans bewering dat Ter Braak bij hem naar wat ook ‘gesolliciteerd’ zou hebben. Indien dit zoo mocht zijn, dan zeker uitsluitend vanwege Ter Braak's volslagen onbekendheid met personage en achterbuurt in kwestie; maar het feit op zichzelf lijkt mij uiterst onwaarschijnlijk. Ter Braak is sedert jaren literair redacteur van Het Vaderland en hoefde dus zeker bij geen andere krant iets te verdienen (om bij de zaak te blijven die geest en ziel van een Zentgraaff niet loslaat). Ik heb mij tot hemzelf gewend om inlichting in dezen,Ga naar voetnoot4. en kom hierop terug zoodra ik antwoord hebben zal. In afwachting daarvan lijkt mij slechts één ding uit Z.'s beweringen waar, maar dan ook op een wijze die 's mans bevattingsvermogen te boven gaat: dat de literatuur van Ter Braak allerminst in de Java-Bode thuishoort. Inderdaad, | |
[pagina 10]
| |
men moet al zéér morszuchtig zijn aangelegd om likeur in een riool te gieten. Met dank voor de verleende plaatsruimte, E. du Perron. |
|