Brieven. Deel 7. 2 juli 1937-30 november 1938
(1981)–E. du Perron– Auteursrechtelijk beschermd3429. Aan J. Greshoff: Batavia, 16 maart 1938Batavia, 16 Maart. Beste Jan, Ik heb je in mijn laatsten brief aangekondigd dat ik vooreerst niet meer schrijven zou, maar haast me om dat besluit weer te niet te doen, omdat je anders - hoe zachtzinnig ik mijn antwoord ook meen gesteld te hebben-natuurlijk tòch kankert over, dwz. door de uitwerking van ‘hetzelve’. Vandaag wil ik me opmaken om je wat van hier te vertellen. Dat is beter dan al die administratief-literaire akkefietjes, waarover ik met Menno ook al zooveel moet correspondeeren.Ga naar voetnoot1. Geloof één ding: je beleid als Gr. Ned.-leider trek ik niet in twijfel; ik ben er diep van doordrongen dat het zeer groot is, en je verdient in ieder opzicht dat Gr. Ned. bloeit wat het bloeien kan. Maar het rantsoen van stukkies à 8 blzn. smaakt mij niet, ook als 't geheel mijn schuld mocht zijn. Laat ons dus zóó afspreken: hèb ik toevallig een stukje van 8 blzn. dat mij voorkomt G.N. waardig te zijn, dan gaat dat naar je toe; anders zwijgen we allebei over dat tijdschrift. En vooral, doe me het genoegen en de vriendschap van met geen woord aan die heeren H. en S. te gaan ‘bedelen’ of ‘smeeken’ om gratis-nrs. voor mij, want als die kruieniers niet inzien dat ze op dat gebied zonder meer te doen hebben wat je vraagt, verdienen ze als kruieniers behandeld te worden, aan welke lieden men zelfs geen ulevel vraagt. Jan Lubbes tiert onder de hollandsche uitgeveren al even welig, blijkbaar, als onder de hollandsche autoren! Nu kom ik met mijn verhaaltje. Je vroeg me wie ‘de kloek van het Archief’ is, en ik schreef je dat het te lang was om je dat zoo maar te vertellen. Ik dacht dat ik je dat - al was 't bij stukjes en beetjes - al verteld had. Maar dat blijkt niet zoo te zijn; dus ik gord me aan om je te instrueeren met deze kleine bijdragen tot de koloniale europeesche samenleving. Het verhaaltje begint zoo. Er zat hier vroeger een grijsaard, die Landsarchivaris was, een klein, bang, wat portier-achtig mannetje.Ga naar voetnoot1. Deze nam op een kwaden dag een ander oud mannetje in dienst, dwz. als adjunct (waarnemend of fungeerend adjunct, zooals dat | |
[pagina 312]
| |
altijd precies erbij verteld wordt),Ga naar voetnoot2. en dit nieuwe oude mannetje, dat ik nu ééns gezien heb, zoodat ik je kan mededeelen dat hij uiterlijk precies beantwoordt aan wat men ‘un petit vieux bien propre’ noemt, bleek, hoewel even klein, niet bang te zijn uitgevallen, maar integendeel van een kwaadaardig naturel. De indische querulant om niks, verzuurd, raté-achtig, alle deugden van de kolonie die aan Vaderlandsche Club, min-of-meer N.S.B. en mahatelooze Oranjeklanterij doet. Op een goeden dag klaagde dit oude heertje het andere aan vanwege niets-doen op 't Archief (niemand doet werkelijk wat in de indische ambtenarij tenzij misschien in de z.g. topbetrekkingen, en het bewijs daarvan is dat ik je dit in kantooruren pen, omdat ik tegenwoordig thuis heelemaal geen tijd meer heb!) - enfin, het zittende oude heertje werd door het fungeerende en dus nog maar zwevende bij de Commissie van Toezicht aangeklaagd; en daarbij hooren vele pittoreske details, die ik je niet schrijven zal omdat ik dan tot een opstel zou komen vèr boven de draagkracht van Gr. Ned., om maar een voorbeeld te geven. Hoe dan ook, de bom barsttte verkeerd; want hoewel het eerste oude heertje totaal ontwapend was en alleen nog maar geslacht scheen te zullen worden, want de ander had een lijst van verzuimen opgesteld even ijverig als ieder ‘erudietenwerk’ maar zijn kan, en de man blinkt daarin uit - er was een ander die waakte. Dit was een indo-klerk,Ga naar voetnoot3. die hier nu 24 jaar zit, en die zoo ongemerktweg de faits et gestes van den fungeerende had gadegeslagen. Nu bleek de fungeerende onder meer een zegelmaniak te zijn, en zoo weinig archivaris, dat hij rustigweg allerlei dokumenten verknipt had om de fraaie lakken elders te verzamelen. (Die verzameling bestaat nòg, maar mag, volgens een grapje van den tegenw. archivaris, niet aan licht blootgesteld worden.) Kortom, de heer Prikkebeen van de opgeplakte lakken werd op zijn beurt door de Commissie voorgeroepen, gevonnisd, als ongeschikt van Archief verwijderd. Het andere oude heertje moest voortaan cahiers bijhouden om zijn werkzaamheden kenbaar te maken. Ik heb deze cahiers gezien en ze als document humain bepaald roerend gevonden. Bv. er staat in: ‘Dr. A, Dr. B., Dr. C, tot Dr. X.’ (dwz. zooveel bezoeken, dus zooveel maal praten) Dan: ‘Bezoek van 76 dames van de Huisvrouwen-vereeniging. Boekenkast gecontroleerd’. Dan: ‘Oud Batavia ter | |
[pagina 313]
| |
plaatse aan Dr. X. laten zien’. Op een dag was hij 60 of 65 geworden en had dien dag gevierd. Den volgenden dag stond er: ‘Afwezig’. De Commissie, in zware letters met blauw potlood: Waarom? - Antwoord: ‘Uitgerust van den 18en’. Op de voorlaatste regel van deze boekhouderij staat: ‘opgeruimd, en overgedaan aan Dr. V.’ (de tegenw. archivaris). Op de laatste regel, daaronder: ‘Finis’. Vind-je 't niet om een traan bij te laten? Misschien zoo verteld niet, maar als je die blauwe schoolschriften in handen had wel. Althans een moreele traan, zullen we zeggen. Dit oude heertje is nu met pensioen in Holland. Het andere loopt nog in Batavia rond, en volgt naar hartelust zijn verdere lusten. Hij heeft zich hier beroemd gemaakt met het ontdekken van het graf van Coen (je ging het zeggen, niet?) - dwz. hij heeft, blijkens rapport van een Commissie die voor deze hulde in de vorm van grafschennis weer noodig was, geplonsd en geplast in een massagraf met de botjes van 17 personen of zoo, en daaruit één - dwz. de fragmenten van één onvolledigen gesupposeerden Coen gedistilleerd. De Commissie heeft de botjes geanalyseerd en op vele gronden (waaronder natuurlijk de noodige idiote: bv. door volgens studie van portretten - je weet wat dat waard is! - uit te maken dat Coen niet zulke zware botten kon hebben gehad), door op allerlei gronden uit te maken dat de man zich vergist had. Nu is deze man, behalve een groot genealoog en heraldicus, ook een buitengewoon grafsteenontcijferaar voor den Heer, dus je begrijpt dat het rapport van de Commissie hem ziedend maakte. Wat! hij die zoovele grafsteenen beroken had, hij zou geen neus hebben voor wat daaronder lag? Zijn verweer is ongehoord aardig: deze kerkhofrat verwijt letterlijk aan een van de Irren die het tegenstrijdige rapport opmaakten, dat hij misschien wel wist hoe een grafkelder er van buiten uitzag maar volstrekt geen verstand kon hebben van wat daar van binnen plaats had. Als het geval - dat alles bij elkaar en de koloniale patriottigheid eraf gerekend - sprekend lijkt op het bij elkaar zoeken van de botjes van de vrouwen van Landru in Le Gambais - je interesseert, vraag dan een boek dat Het Graf van J. Pz. Coen heet en vorig jaar bij Kolff te Batavia is uitgekomen.Ga naar voetnoot4. Maar waar blijft de kloek? zal je zeggen. Stil, en wees tevreden met | |
[pagina 314]
| |
alle bij versnaperingen. Dit alles was noodig, want het karakter van den grafkundige bepaalt dat van de kloek, die zijn gade is, en de kloek komt nu. Hij heeft haar nl. hier achtergelaten op het Archief, waar zij nu 7 jaar werkt en ‘geprotegeerd’ wordt door den Heer Algemeenen Secretaris in persoon.Ga naar voetnoot5. Op 't eerste gezicht ziet zij er nogal beminnelijk uit: het genre mensch om je als je ziek bent met toewijding in de spijkerbalsem te zetten en camillenthee te brengen. (Ze zou, uiterlijk, de moeder kunnen zijn van Enny Binnendijk, - maar dit gaat toch weer niet op, want hoewel ze grijs is en van eerbiedwekkend formaat, ze is, hoor ik, net 43.) Zoolang je haar ziet, heb je lust vriendelijk tegen haar te doen. Zoodra je haar spreekt, wordt dat een beetje anders. Ik ben er niet zeker van dat ze haar man niet zijn meestertitel geeft tot sous les draps waaronder Ronsard cent mignardises verricht wil hebben, maar iedere bezoeker v/h Archief wordt eindeloos getrakteerd op de Legende van ‘me-màn’. Toen ik hier vroeger eens als bezoeker kwam, heeft ze geprobeerd me als abonné te krijgen voor een genealogisch blaadjeGa naar voetnoot6. waarin me-man politiewerk verricht tegen arme indo's die in alle onschuld des harten en des breins verjaarde dubbele namen dragen; dezulken sleept me-man voor 't gerecht, eet ze daar heraldisch en genealogisch op en laat ze - met trots op het heldenfeit - tot bv. 3 gulden boete veroordeelen. Nu heeft de tegenw. archivaris het ongeluk gehad tot de kloek te zeggen dat me-man in Het L.v.H. voorkwam en ‘dus romanfiguur was geworden’. Hij wordt inderdaad, al is 't onder pseudoniem, even genoemd in dat hfdst. van de onderzoekingen van pa die graaf wilde worden, je weet wel.Ga naar voetnoot7. Maar na dat praatje over den romanfiguur, werd mijn boek gekocht. Gelezen ook, met het gevolg dat je voorziet. Wij voorzien zulke gevolgen in abstracto, en als we in concreto kunnen nagaan hoè ze zich precies afspelen, wordt ons de adem nog afgesneden vanwege de vileine domheid. Het eerste gevolg was dit. Me-man kwam op 't Archief en zei tot den archivaris; ‘Ik hoor dat 2 menschen bij u gesolliciteerd hebben, die eenige kans maken. De een is Van der Kop (een journalist hier), de andere Du Perron. Neem ze geen van beiden. Ze zijn allebei aan | |
[pagina 315]
| |
de opium en allebei homosexueel. Ik weet het’. - Desgevraagd verklaarde de kloek daarop nog dat zij mijn homosexualiteit op slag aan mij gezien had (aan mijn blik, geloof ik) en dat zij zich nooit in zulke dingen vergiste. Mooi; de archivaris keurde mij niettemin het daggelderschap waard. Maar toen ik hier kwam, merkte ik dadelijk een groote vijandigheid tegen me van de kloek. Ik had er niet meteen de verklaring voor, maar het speet me niet omdat ik me van mijn kant voorgenomen had in géén geval alle verhalen over me-man aan te hooren. Om deze te vermijden ben ik begonnen te bedanken voor het meeaanzitten op een schabelletje achter 't gebouw waar het koffieuurtje werd doorgebracht; ik vroeg mijn koffie boven. Met mijn ‘chef’ kon ik het al gauw uitstekend vinden; hij zei zelf dat de kloek wel heel boos moest zijn omdat wij samen soms zoo zaten te lachen. Goed; ik hoorde een paar dingetjes, heb de gelegenheid gevonden haar één keer onaangenaam te treffen over het ‘meester’schap van me-man (dat op een bibliografisch lijstje met groote ernst in een Dr.-schap moest worden omgezet, tot ik haar zei dat ik al die titels zou weglaten omdat het zoo'n pijnlijk provincialen indruk zou maken in Europa - het was voor een rapport naar Parijs), en verder niets. Géén toenadering, géén sympathie, géén praatjes, alles zooals 't hoorde. Op een dag zei de archivaris naar aanl. van een tapijtje, dat gekeurd moest worden, dat hij mijn ‘kunstenaarsoog’ wilde consulteeren, waarop zij achter elkaar ontboezemd heeft dat ik geen kunstenaar was (Couperus wel, o ja! maar ik toch niet), dat me-man dan zeker ook een kunstenaar was, want die schreef toch óók, dat de vrienden van me-man op de Harmonie niet veel goeds zeiden van 't L.v.H., enz. Soit. Zij dronk koffie op 't schabelletje met 2 andere dames. De eene, acte M.O. geschiedenis, sinds 7 maanden hier, de andere op denzelfden dag als ik ‘binnengekomen’.Ga naar voetnoot8. Ik vroeg me soms en passant af hoe deze twee andere het gepraat van de kloek konden verteren, maar de zaak ging me niet aan en de koffie hielp misschien. Neen, op een dag werd juist de koffie aanleiding tot de breuk. De kloek had de gewoonte ingevoerd om alle archiefbezoekers die goed met me-man waren ook koffie te geven. De andere dames vonden dit tenslotte niet alleen onaangenaam maar ongepast, en de eene zei dat het Archief toch geen koffiehuis was, wat natuurlijk | |
[pagina 316]
| |
vanwege het blesseerende van de vérité zeer hoog werd opgenomen. Bovendien was deze dame verloofd, en hoewel de kloek wist wie de verloofde was en dat zoo liet merken dat de verloofde dame niet kon nalaten te weten dat zij wist, werd de kloek toch niet officieel erin gekend, dus dit moet zooiets als hoogverraad geweest zijn volgens haar levens-opvattingen. Tenslotte, wat het halsmisdrijf compleet maakte (gegeven de Domheid): die dame was erg ‘bij-de-hand’. - Goed; deze dame kon niet anders dan de andere opgestookt hebben, en hoe dan ook, de andere werd ook opstandig, en de kloek kwam bij den archivaris om te vertellen dat de ruzie nu zoo hoog was dat zij er ‘hàrd om moest lachen’ - en natuurlijk, dat ze aanvechting gehad had om die andere dame te zeggen dat zij ‘toch eigenlijk geen dame was’. De archivaris, ook behoorlijk door mij opgestookt nu (ik erken schuld en zonder berouw), verbood de kloek om verder aan archiefonderzoekers koffie te schenken. Bataille perdue, - tout perdu, même l'honneur (volgens déze hiërarchische inzichten.) Sindsdien zijn de 2 andere dames vriendelijk tegen mij geworden. Zij drinken géén koffie meer met de kloek. En let wel, zij waren de eenigen die, oogenschijnlijk althans, met de kloek bevriend waren, want het ‘mindere personeel’ verfoeit haar van den eersten man tot den laatste. Daarom die opmerking van mij die jij niet begreep; mijn hart was daar vol van en vloeide er dus van over, op den dag dat het complete archief tegen de kloek samenvloeide. Ga haar nu niet beklagen! Het is een afschuwelijk wijf, een van die gevaarlijke lastertantes die een ander rattenkruid in zijn soep zouden doen om man, zoon of andere nabestaande ‘vooruit te helpen’. Mevr. Van Gogh, van Gistoux,Ga naar voetnoot9. was er een brave malloot naast. Nu, achteraf, hoor ik van de 2 tot vijandinnen van de kloek geworden dames, hoe vurig de kloek mij van den beginne af (dwz. vanaf de lezing v/h L.V.H.) heeft gehaat. Ik ben homosexueel, want Arthur Ducroo is op zijn 17e van de 19-jarige maagd Trude weggeloopen.Ga naar voetnoot10. Ik dacht dat de bourgeois zooiets mooi zou vinden, maar zooals Bep terecht zegt: neen, want pervers was Arthur al geweest. Als hij wèl een deugdzaam jongmensch was geweest, had hij de deur voor Trude's neus dichtgedaan en uitgeroepen: ‘Wel foei, wat zijn dat nu weer voor plannetjes!’ Eenmaal in de zonde, wil de bourgeois | |
[pagina 317]
| |
ook waar voor z'n geld; dat vergat ik. Nu komt de logica van de kloek. Zij vroeg aan een van de andere dames: ‘En verbeeld u, zoo'n man. Als je nou eens boeken met hem moet nakijken en zoo, wat dan?’ (Dit wil niets anders zeggen dan: hij had nooit op 't Archief gemogen!) De andere dame gaf blijk van een betere logica: ‘Nou, dan zou ik me erg veilig voelen’. Parbleu! - Verder: Me-man had haar verboden met me te praten; iemand die 't L.v.H. geschreven had... - Het vermakelijkste in dit alles is dat er ergens toch nog iets verondersteld wordt van mijn ‘gevaarlijkheid’ voor haar. Als vrouw? Ik zweer je dat ik haar respecteeren zou als ik Casanova in persoon was. Maar dit alles doet er niet toe; hoofdzaak was dat zij, nog vóór ik hier was, aan de anderen al zooveel moois over me verteld had, direct uit Het L.v.H. geput of op bovenstaande manier geïnterpreteerd, dat de dames vooral me afgewacht hebben zooals men uitkijkt naar het Monsterlijke in het Leven, als men niet àl te zeer behept is met le goût du monstre. Dat ik het overleefd heb in hun opinie, moet misschien dan ook alleen nog maar geweten worden aan dit laatste. Daar: 6 blzn., gestolen van den Ned. Ind. Staat. Als ik binnenkort weer een brief krijg waarin ik niet uitgekafferd word, zal ik daar gewetensvol op antwoorden. Word ik er nog wel in uitgekafferd, dan leg ik hem opzij tot de serie compleet is. Werkelijk, ik ben tenslotte even tam tegenover de schim van Robbers als tegenover het gesupposeerde Coen-gebeente. Hartelijke groeten, ook aan Atie, aan wie je eens moet vragen of zij ook niet weleens suspicie op me heeft gehad, - een hand van je E. |
|