Brieven. Deel 7. 2 juli 1937-30 november 1938
(1981)–E. du Perron– Auteursrechtelijk beschermd3403. Aan P.H. DuboisGa naar voetnoot1.: Batavia, 12 februari 1938Batavia, 12 Februari 1938. Geachte Heer, Even voor ik erop uit ga om eenige chineesche manifestaties bij te wonen, antwoord ik u op den nogal verrassenden brief dien ik van u ontving. Ik moet tegenwoordig woekeren met mijn tijd - zijnde daggelder op het Landsarchief alhier, wat mij 6 uren per dag neemt. Tot briefschrijven kom ik dus werkelijk nog maar bij uitzondering. Laat ik u in de eerste plaats zeggen dat ik aan uw verzoek gaarne zal voldoen. Maar vóór ik mijn verspreide uitgevers aanschrijf: | |
[pagina 287]
| |
welke boeken van mij heeft u al, of op welke bent u niet gesteld? Ofwel hebt u niets van mij? De zaak zit zoo: van Stols kan ik alles gratis krijgen, dank zij een oude regeling; van Van Kampen wschl. ook, althans de Uren met Coster zeker; van Querido niets. Hij laat mij betalen, al is 't dan den halven prijs. En hij is duur. En als ik geld had, u begrijpt dat ik dan geen daggelder op een archief zou zijn. O ja, De Sm. Mens krijg ik van Q. gratis, ook al vanwege een bizondere regeling. Het beste is daarom dat u eerst probeert de 2 andere boeken (Land v.H. en Man v.L.) van hem te krijgen als recensie-ex.; zegt u dat u erover schrijven wilt. Gaat hij daar niet op in, dan bezorg ik u het door hem geweigerde; dwz. dan schrijf ik hem dat hij het u zendt voor mijn rekening. Het is mij pijnlijk hier zooveel woorden over te moeten pennen, maar als u Het L.v.H. las, weet u vrij precies waarom. En ik ben een schrijver die zijn uitgevers niet veroorlooft van hun kant royaal te zijn; wat zeker lukken zou als ik in de positie verkeerde van Den Doolaard. Mijn correspondentie met Q. lijkt soms op één taaie worsteling. En hij is nog lang niet de ongeschikste. Ik antwoord nu op de rest van uw brief, die zoowaar niet in een ommezien beantwoord zou zijn, als ik het heelemaal goed moest doen. U zult mijn prestatie van het oogenblik voor lief moeten nemen; misschien is beter van allerlei ongezegd te laten, zoodat u zich verplicht ziet nogmaals te schrijven. Want u kent mij wschl. beter, uit wat u tot dusver van mij las, dan ik u kennen kan uit één brief. Uw katholieke positie vat ik inderdaad niet goed; maar verbaasd ben ik niet, laat ons zeggen: alleen maar aangenaam verrast. Dat er gestreden werd onder de katholieken onderling wist ik; en dat uw vriend Bruning bij de Van Duinkerkens doorgaat voor ‘leproos’ is tenslotte logisch. Waarom u nog katholiek bent? - die vraag zou ik mij alleen stellen als ik er zeker van was dat het beter voor u zou zijn om protestant of islamiet te zijn. Maar van zoo'n meening ben ik zeer verre. De vraag zou dus hierop neerkomen: waarom u gelooft? - en een dergelijke vraag zou dom zijn. Ik erken graag een behoefte aan geloof; het zou mij niet mogelijk zijn pestilente praatjes daarover te houden, evenmin als het mij mogelijk zou zijn om ontroerde uitwisselingen tot stand te brengen met den geloovige waarom het zou gaan. Alles komt dus doodgewoon uit op mijn oude standpunt: hoe is de man zelf? hoe sta ik tegenover hem als... laat ons zeggen ‘menschelijke eenheid’. | |
[pagina 288]
| |
Intusschen wil ik graag van u hooren uit welke pro-en-contra's uw groep - of die van Bruning en u - bestaat. Sympathiseert u met een Croce? met een Bergamin? Welke katholiek (met uitzondering van den ‘nietzscheaanschen’ Bruning) heeft uw volle vertrouwen? dwz. is géén ‘oplichter’, voor uw gevoel? Als u mij dit met polemisch vuur vertelt, beleef ik hier in Batavia misschien een boeiend geestelijk oogenblik. Ik zelf neig meer en meer naar het rustige begrijpen, verbeeld ik mij; er zijn oogenblikken dat ik voor geen houding zoveel voel als voor de erasmiaansche, Luther vind ik, geloof ik, een rothond; een soort Goering van het geloof. Maar met-dat-al, ik heb mijn ‘temperament’, zooals dat heet, niet in bedwang; en mijn goede voornemens zullen ook nog wel vaak schipbreuk lijden, in de taal van Sinte-Brandaen. Toch, als de jongeren - de èchte jongeren - u en zoo - zich met de polemiek willen bezighouden, ik geloof dat het mij lukken zou om wat meer te lijken op Erasmus. Overigens, polemist was hij ook nog meer dan genoeg, ondanks zijn onmacht in 't partij kiezen. Wat denkt u eig. van het katholicisme van Erasmus? Is dat u sympathiek, of tè lauw (en onbetrouwbaar)? Ik keek het boek van Bruning in, dat door Ter Braak zoo gunstig besproken werdGa naar voetnoot2.; ik was toen nog net in Europa. Inderdaad vond ik het 10 × aantrekkelijker dan de verdere katholieke productie - hoewel ik, in tegenstelling met Ter Braak, veel voel voor de poëzie van Jan Engelman - maar werkelijk contact had ik er niet mee. Het leek me het soort boek waarover ik niet zou geschreven hebben, omdat ik niet weet wat ik er eigenlijk van denk. Noch voor noch tegen, geen vriend en geen vijand. Maar de opinie van Ter Braak is mij véél waard. Wat mijn oude ‘onvriendelijkheid’ tegenover Bruning betreft, die is wel geweken. Ik was vooral een beetje bang voor die rimpel tusschen zijn oogen, op zijn portret in Erts,Ga naar voetnoot3. meen ik. Als hij mijn vriend was, zou ik hem trachten te bewegen dergelijke rimpels voor goed op te bergen. Maar méér had ik eig. niet tegen hem, geloof ik, en misschien zou een nieuw portret van hem mij geheel met hem verzoenen, - ik bedoel nu ook: met zijn geschriften. In ieder geval ben ik bereid voortaan alles van hem te lezen wat mijn kant uitkomt. | |
[pagina 289]
| |
Misschien veronderstelt u dat dit alleen maar is omdat u met zekere heftigheid de Van Duinkerkens besproken hebt? Zóó eenvoudig is het toch niet. Eigenlijk hebben die lieden mij nooit serieus dwars gezeten, zooals zij het Ter Braak deden of nog doen; de katholiek, zelfs ‘oneerlijk’, is mij vrij onverschillig, en eigenlijk zijn de gevechtjes die ik met hen leverde meer iets sportiefs geweest dan iets waar ik werkelijk behoefte aan had. Domheid, hollandsche burgerlijkheid hinderen mij veel dieper. U zult zeggen dat het dan ook de domheid, de intolerante dito van die katholieken was, die me op stang jaagde. Inderdaad, maar vrijwel los van het geloof. Zoodra het geloof opgevat werd, niet meer als een leer, een gebod, maar als een individueele poëzie, zou ik er vreê mee hebben niet alleen, maar zou het mij zelfs in principe sympathiek zijn. Dit ‘in principe’ zoo'n beetje in den zin van: ‘uit de verte’, - komend van iemand die alleen maar met zijn hoofd, en naar analogie, begrijpen kan. Weet u wàt mij werkelijk walgelijk voorkomt? Dat domme, lummelige geschreeuw van zoo'n Herman de Man over de witte jas van den vergisser (mooi woord) Ter Braak en de dierbaarheid van Ina Boudier's Armoede,Ga naar voetnoot4. en kortom, dat lieve gevoel tegen dat o zoo afschuwelijke intellect. En dan een praatje daarbij van ‘ik ben de eerste die aanklaagt’. Buitengewoon origineel bovendien, al dit gezwets, voor een eerste aanklacht - we hebben 't nog nooit eerder zoo in Holland gehoord. Bij zoo iemand valt iedere lust tot ‘begrijpen’ van me af; dwz. wat ik begrijp is dit: Een zekere heer Hamburger, Jood, wil schrijver zijn. Hij kiest een pseudoniem. Wat vindt hij? Herman de Man, godbeter't: ‘Herman’ vanwege 't germaansche, en daarbo- | |
[pagina 290]
| |
venop ‘de Man’, voor 't dietsche wschl. Alsof 't niet al erg genoeg was om werkelijk zoo te heeten, knutselt deze man zich zoo'n naampje bijeen. ‘De Man’ willen zijn; teekent 't niet iemand? En Herman daar voor te zetten; Herman de Man, let wel: niet Herman de Jodeman, Herman de tòch-Jodeman.Ga naar voetnoot* Van zóó'n katholiek-germaansche nonsensvent kan ik nog walgen, inderdaad, zelfs in mijn ‘lafste’ erasmiaansche moment. Overigens, er is zóóveel rotzooi in het Europa van tegenwoordig, dat dit laagpolderlandsch kleiverschijnsel eig. geen aandacht verdient. Maar ik zocht voor u naar een voorbeeld, en dit had de eigenschap dat het voor mij - hier in Indië - versch was. Ik bedoel tenslotte dit: een Van Duinkerken doet mij tenslotte lachen. Van zoo'n Hamburger-Man word ik vies en blijf het. Nu, ik moet er van door. Schrijft u mij: Molenvliet West 9a, Batavia. En geloof mij met vriendelijke groeten gaarne uw dw. EduPerron
Terug van de chineesche festiviteiten - overigens wel erg pover, vergeleken met vroeger! - lees ik het bovenstaande na en vind het vrijwel zinneloos. Waarom zooveel gepraat, en met een zoo exuberant slot, over déze onderwerpen inpl. van over andere? Ik zou net zoo goed over kunnen beginnen, dwz. u een totaal anderen brief schrijven. Maar daartoe ontbreekt me de moed, werkelijk. - Ik stuur hem u maar zooals hij is: een ‘teeken van leven’ is 't, geloof ik, wel. |
|