Brieven. Deel 7. 2 juli 1937-30 november 1938
(1981)–E. du Perron– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 43]
| |
aan dit nieuwe werk,Ga naar voetnoot1. ook moreel. Probeer eens de staatsman te worden met alle talenten op het gebied van cultuur. Denk aan Disraëli, of aan Léon Blum! En zonder gekheid, verloren is zooiets nooit, geloof ik, later merk je dat je het gebruiken kunt, als ondervinding of hoe je 't noemen wilt, al heb je nù misschien vooral het gevoel dat het je van je weg af brengt. Verder: menschen als jij moeten ook maar eens ‘carrière maken’, opdat niet alléén affreuze wezens daarin slagen zullen. Heden ik, morgen gij kan je alleen genieten, als je je vooruit goed inprent, dat het spel is: een soort literair biljard. Anders heb je meteen gelijk dat het ‘donderende flauwekul’ is. Als je je boos gaat maken op dit boek heb je meteen gelijk; vandaar dat je je maar niet boos moet maken. Boeiend is het blijkbaar, anders had je je er niet zoolang mee beziggehouden. Die meneer Wevers is natuurlijk à priori en a posteriori onmogelijk; een figuur uit spel geboren. Wat ik aardig vind is: sommige goedgeschreven brieven van Marsman (alles wat ‘Snellen’ is, komt van Marsman) en sommige uitstekend vertelde stukken van Vestdijk. Maar het boek serieus verdedigen zal ik niet. Nu dat ‘1e klas-gevoel,’ waarover ik me moet uitspreken. Maar jij maakt er nu een persoonlijke kwestie van. Je punt van uitgang is echter verkeerd, omdat ik noch met Groeneveldt, noch met Jansen,Ga naar voetnoot2. noch met jou ook nog maar één keer dat ‘1e klas-gevoel’ had. Ik neem je bescheidenheid hierin ook liever niet au sérieux, want dan zou dat insluiten dat òf ikzelf een geweldige ‘prig’ ben òf dat jij een onverklaarbaar moment van MWC doormaakte (ik vind dat je minderwaardigheidscomplex, Oedipus-complex enz. voortaan ook maar met zulke hoofdletters moet aangeven). Als je Malraux en Ter Braak er bij haalt, vergeet je dat men de dingen waar 't op aankomt nooit zoo ‘doordenkt’. Malraux zei eens: ‘Als je begint je ernstig te zetten tot het denken over iets (om erover te schrijven bv.), merk je dat al wat je tevoren erover gezegd hebt, en dacht te weten, op z'n best superieure kletsica is’. Aan den anderen kant vergeet je wat je geliefde Schnitzler gezegd heeft over de muziek van gesprekken. Dat ‘1e-klas-gevoel’ heb ik alleen bij menschen die de onderwerpen absoluut op een bepaalde manier willen aanpakken. Bij Gr., J. en jou cijfer je dus gewoon het element persoonlijkheid weg, dat enorm is; geen van | |
[pagina 44]
| |
jullie drieën heeft, in dit verband (en vergeef me als het compliment deze rare vorm krijgt!) een ‘1e-klas’-persoonlijkheid. Er zijn weinig menschen met wie ik zoo op mijn gemak ben in het gesprek als jij juist, en Bep zei ditzelfde; het vanzelfsprekende, aanwezige, om bepaalde dingen zoo en niet anders te begrijpen, hebben we met jou juist al dadelijk heel sterk gehad. Dacht je dat ik je anders zoo gauw zou hebben opgezocht bijv? Je ziet dus dat jij van ons tweeën de ‘verontrustende’ bent, als het waar is dat je meent wat je hierover schreef. Verschil tusschen HoetinkGa naar voetnoot3. en mij? Misschien ben ik alleen wat verbaler dan hij. Maar ik zou het aan den anderen kant niet hebben klaargespeeld om me zoolang te laten ‘meneeren’, in een verhouding als de onze. Dat debat over de vrijheid moeten we misschien nog eens overdoen. Ik ben het nl. met je eens dat in een wereld zonder bv. homosexueelen, de heterosexueelen nooit homo zouden willen zijn. Maar ik geloof niet dat die wereld van alleen maar heterosexueelen mogelijk is. En dat die hetero-etc. dan de ‘men’ zouden zijn. Ik geloof dat er altijd een kleinere ‘men’ - onderafdeeling van ‘men’ en toch weer nieuwe ‘men’ - zal bestaan, die als homo's dan onderdrukt moet worden (altijd om in deze vergelijking te blijven). Relativisme. Dit is een typisch 2e-klas-onderwerp, waarover ik het overigens met Ter Braak uitentreure gehad heb. ‘Wàt zijn je criteria?’ Zoo ongeveer alsof ik zou zeggen: ‘Samkalden, vertel me onmiddellijk waar je van houdt en waar je niet van houdt, wat je vast gelooft en wat niet, wat hoog voor je is en wat laag!’ Het makkelijkste antwoord is dan inderdaad: ‘Dat weet ik pas als ik eraan toe ben’ (dus: je suis ainsi.). Maar het is natuurlijk onwaar. In het kort komt het hierop neer: je weet dat alles relatief is; maar je voelt dat je gewoon niet bent, als je daarnaar zou leven. In de 1e klas heb je dus een stel pasklare criteria (van anderen gekregen), in de 2e laat je ze los en ontdekt het relativisme, in de 3e merk je dat je het relativisme voortdurend verkracht om te zijn, en als je niet hypokriet bent komt je er dus van terug. Mààr: je hèbt in de 2e klas gezeten! Tenslotte ben je dus een reeks absolutistische momenten van blijvende relatieve waarde. Kan je dit aanvaarden? De rest is een kwestie van... temperament. De eene is ‘absoluter’, als moment, dan de ander. | |
[pagina 45]
| |
Wat sympathiek, hoog, laag is, kan je dus heel best uitmaken, vanuit het absolute moment waarin je leeft. Als jij vindt dat de Ennesbejers rapalje zijn en dat men zooiets alleen weigeren kan, weet je ook heel best waarom. En je weet óók dat dit alles toch relatief is; zelfs dat je je een Ennesbejer zou kunnen indenken die alleszins sympathiek, althans niet laag is. Wat geeft je dat? Ik weet dat vooruit - en dus kan ik des te absoluter een Ennesbejer of een meneer die Multatuli ‘veroordeelt’ een rotvent vinden. Het ongeluk van dat fijne, intelligente, hooge relativisme is, dat het alleen niet hypocriet is binnen de meest absolute gematigdheid. Op de troon van Jan Labbekak staat: Relativismus. Hierover dan meer wschl. als we elkaar terugzien. Kom je dezen Zaterdag? Zondag? Hartelijke groeten, ook van Bep, je EdP. |
|