Brieven. Deel 6. 1 november 1935-30 juni 1937
(1980)–E. du Perron– Auteursrechtelijk beschermd3150. Aan G.O. Tissing: Tjitjoeroeg 5 april 1937Tjitjoeroeg, 5 April '37 Beste Adé, Hebben ze jou vermoord of jij hen? Hoe is 't afgeloopen? Waarom geen bericht? - Is Ira nog bij je? Heeft ze zich goed kunnen versteken? Etc. etc. etc.Ga naar voetnoot*** De Multatuli heb je nu wschl. Hij was niet anders compleet te krijgen en het papier is goed (schijnt niet door, als de dundruk-editie). Bep liet je van hier nog een sleuteltje zenden van de linnenkast in ‘onze’ kamer. Ook ontvangen? | |
[pagina 409]
| |
Verder geen nieuws, dan dat mijn Multatuli vandaag af is. Af, af. Menno bezorgde mij gister het laatste dokument; morgen kan het pak de deur uit. Met recht een pak van mijn hart; maar de betaling ervoor werkt benauwend, dit keer. Ik zou liegen als ik zei dat we erg prettig bij je hebben gelogeerd. Ook niet beroerd, allerminst; maar ik had er me meer van voorgesteld. We hebben jou nl. nog minder gezien dan op Rantja Soeni, verbeeld ik me; of dit zal wel onjuist zijn, maar op R. was je minder ‘afwezig’. Overigens is 't voor het grootste deel compleet onze schuld. Bep is ± zenuwziek, door het klimaat, urmt over alles, voelt zich bij alles neergeslagen, was bovendien ziek. Ze begint nu wat op te knappen. Ik ben zuur. Verdomd, ik merk het zelf; vroeger was mijn gefoeter 50% spel, tegenwoordig merk ik dat ik rancuneus word. Ik hoop dat dit niet verergeren zal bij 't ouder worden. Nog iets: ik moet tot mijn schande bekennen (de schande is voor mij) dat ik me zelfs bij jou niet op m'n gemak voel tegenwoordig. Het gevoel binnenkort een klaplooper te moeten (?) zijn, niets voor anderen terug te kunnen doen, vergiftigt me. Gek, ik kan je zweren dat als ik geld gehouden had - of liever, eindelijk gekregen had, want ik moest met mijn moeder ook altijd ‘schipperen’, - dat mijn vrienden dan gerust op mij hadden kunnen rekenen. Ik zou Pia, Chiaromonte, Caffi zeker jaren hebben ‘onderhouden’, als dat moest. Maar zelf, dat merk ik nu, vertrouw ik niemand. Jij zou de eenige geweest zijn; maar ik zweer je, ik ‘weet nu beter’.Ga naar voetnoot* Er is een rare draai in me gekomen. Bij Feicko was 't prettig en hartelijk als altijd, hoewel de trainkamerGa naar voetnoot1. barst van de N.S.B.-ers. Van Huut en SchoonheytGa naar voetnoot2. en zoo, vriendelijk-blikkertandend en o zoo sportief, ‘geschikt’ ook wel, o ja, - maar ik vertrouw ze geen bal. Zij mij wschl. ook niet. De man die bij Feick in komt wonen, zekere Dick van Kesteren,Ga naar voetnoot3. lijkt me heel wat aardiger. Schrijf eens. Ook over 't dictatoriaal-herschapen huis. En over Ira, | |
[pagina 410]
| |
aan wie je zoowel van Bep als van mij vele ‘tabe manis’Ga naar voetnoot4. moet doen. Idem voor jou. Geloof me, zuur-maar-hartelijk, je Ed. P.S. - Feick is over al zijn train- en andere kontjo'sGa naar voetnoot5. uit: en dé tail et collectivement, wat toch op een gelukkige natuur wijst. |
|