Brieven. Deel 6. 1 november 1935-30 juni 1937
(1980)–E. du Perron– Auteursrechtelijk beschermd3093. Aan H. Marsman: Tjitjoeroeg, 12 december 1936Tjitjoeroeg, 12 Dec. '36. Beste Henny - Gisteren en eergisteren schreef ik aan Menno, aan Jan, aan Cola, aan Fredje-Rudie, aan Gans, aan Simone en aan Gille.Ga naar voetnoot1. ‘Mij duizelt’. Al deze achterstallige correspondentie is niet zoomaar nix; en wat er dan nog te doen valt, en dan 10 × hetzelfde te vertellen over klimaat, omgeving, familie en kennissen. Nu ga ik probeeren op jouw éene gele papiertje te antwoorden, hoezeer ik vrees dat dit antwoord weinig beter zal uitvallen dan het epistel door jou zelf beschuldigd. De ware lust tot briefschrijven heb ik trouwens nog steeds niet terug; alleen als ik meteen reageer, wordt het nog wel eens wat; anders is er al een heele golf van meel en zand geschoven tusschen den brief dien ik kreeg en mijn lust tot repliek, zelfs als de brief in kwestie mij groot plezier deed. Hoe mooi het hier is, hoe prettig dit ouderwetsche plantershuis - behalve 's nachts, dan wordt het wat ‘Usher’-achtig - schreef ik nu ook al een keer of wat. Dat heb je nu via Jan wel gehoord. Dus maar weer onze keukenpraat hervat. Ik ben natuurlijk verbijsterd en vol hoop tevens door je massaproductie in vaers; stuur me gaùw wat; dat is nog de beste manier om me te laten voelen dat ik voor jullie niet afgestorven ben. Overigens: denk maar niet dat ‘ze’ je ooit hier zullen laten uitkomen, tenzij er een heele bizondere combine op gevonden wordt, met omkooperij van 3 Kunstkring-besturen of zoo, want ‘ze’ weten gewoon niet wie of wat je bent. Slauerhoff kennen ‘ze’ vanaf zijn necrologie; verder alleen maar pianovirtuozen en dgl. Men weet hier niets, zelfs niet wat de N.S.B. is, waar men hier zoo enthousiast lid van wordt. De kranten schrijven in de terminologie van ‘de beruchte bolsjewistische leider Dimitroff’; deze stommiteit in het vuile spreekt boekdeelen, want zelfs van DimitroffGa naar voetnoot2. | |
[pagina 324]
| |
hebben ‘ze’ verder niets gehoord! Van concentratiekampen ook niet; bovendien vermeenen ze dat DigoelGa naar voetnoot3. een paradijs is voor de bannelingen en alleen een rot-oord voor de cipiers. Van literatuur weet men ièts meer dan in Afrika's donkerste wildernissen, maar dit iets moet je met een microscoop onderzoeken (om dan te merken dat het niets is). Zorg er dus voor, met Jan, met Menno, dat ik zooveel mogelijk boeken, tijdschriften, losse artikelen krijg, ook rotzooi, als het er maar even toe doet, ook dingen dieje zelf afdankt. Kan je me ook je novelleGa naar voetnoot4. zenden, in afschrift of afgedrukt? GraffitiGa naar voetnoot5. moet je zelf vragen aan Van Wessem, ik kreeg het tot dusver zelf niet. Ik hoop dat ik hier gauw tot werken kom. Soms krijg ik een vlaag van opschrijflust, maar eerst moet de boel iets beter ‘loopen’, hier thuis. Als ik aan ‘Indië om me heen’ denk, zou ik niets meer schrijven. Dan zou ik mezelf alleen nog maar aanvaarden als onreëel, als fantoom, tusschen al deze 100% realisten in; dan zou ik gelooven dat zij leven, waar ik maar een ‘doode ziel’ ben. Maar met mijn boeken in mijn bereik - 5 kasten staan er hier vol mee en hoe ik dit alles ooit weer van hier krijg, daar wil ik gewoon niet aan denken! - komt mij dat toch wel wat overdreven voor... Bep voelt zich uitgeput door het klimaat, hoewel zij niet direct last heeft van de warmte, zij vindt het landschap verrukkelijk en de spinnen en kakkerlakken verschrikkelijk. Alles moet nog wennen, maar als het niet ‘voor eeuwig’ is, zal het wel gaan. Anders zie ik het er nog van komen dat zij met Alijntje teruggaat, en dat ik hier blijf - Alijntje is opperbest. Mijn ziekte - x-stralen van de tropenzon of verdooving door het totaal-andere leven, door het rondtrekken en dan inhuizen, het ‘heer-van-de-huishouding’ spelen, enz. Als ik ook maar niet tot een indische sufferd geworden ben, vóór ik er erg in heb. Hoe de verhalen van de ‘Onzekeren’ worden zullen weet ik al niet goed meer, maar het idee ervan laat ik allerminst los. Het zal wel erge ‘poëzie’ worden, als poëzie is: ‘herinnering aan emotie, vroeger doorleefd’. Alleen tot Slauerhoff kan ik geen ‘verstilde’ verhouding vinden; ik schreef Jan erover, maar alleen jij weet precies wat ik bedoel met zijn vileijnigheid. Ik heb met instemming al die lof over hem gelezen, maar ik zou, als ik genoopt werd een stuk over hem te schrijven, | |
[pagina 325]
| |
gewoon niet meer kùnnen verzwijgen welke rotkant hij ook had. De hero-worship van den poète maudit is me bij nader inziens toch ook te valsch om eraan mee te doen zonder meer. Enfin... Ik mag lijden dat men zelfs niet gemerkt heeft dat ik in dat herdenkingsnr. ontbreek; gegeven Indië ben ik voor den lezer wschl. zelf ook ± overleden; be it so! Is het met Rien nu in orde. Bep en ik, die bij ondervinding weten wat een enerveerende rotzooi zooiets kan zijn, hopen het zeer.Ga naar voetnoot6. Schrijf spoedig beter en ik antwoord beter; dit is voor een goed deel toch nog ‘oude administratie’. Veel hartelijks onder ons 4, een hand van steeds je E. |
|