Brieven. Deel 6. 1 november 1935-30 juni 1937
(1980)–E. du Perron– Auteursrechtelijk beschermd2751. Aan A. van SchendelGa naar voetnoot1.: Le Roselier-en-Plérin, 28 november 1935Le Roselier, 28 November '35. Beste Arthur, Bep zal op een ander velletje aan Annie schrijven over de wederwaardigheden; ik bepaal me dus tot het Hollandsch Drama, dat ik nu net gelezen heb (hiervóór moest ik allerlei andere dingen afdoen). Ik ben er nog heelemaal onder de indruk van. Het is wel het zwartste boek dat je geschreven hebt, maar het is of je gang steeds vaster en sterker wordt - de gang vaster, en de bouw sterker - en dit boek is zeker in stijl, compositie, sfeer, enz. volkomen de gelijke van De Waterman. Van je 3 latere ‘meesterwerken’ is Het Fregatschip ongetwijfeld het zwakste. Dit Drama is het beklemmendste dat ik ooit van je las; als je dat bv. bij Rose-Angélique vergelijkt, dat ik nu het laatste las, wat een verschil, niet alleen van meesterschap, maar van ‘inhoud’ (niet in de domme beteekenis van dit woord). Ter Braak heeft uitstekend het noodlotskarakter van het boek aangegeven in zijn artikelGa naar voetnoot2.; alleen, dit is het christelijk noodlot, d.w.z. tot in ieder onderdeel anders dan het ‘antieke’. En toch, zelfs het antieke koor ontbreekt hier niet: dat zijn de altijd aanwezige buren! Ieder hoofdstuk van het | |
[pagina 44]
| |
boek is geslaagd. Zoowel Gerbrand als Floris zijn hoofdfiguren in je oeuvre, maar Wijntje, Jans, Stien, Frans, alle mindere figuren zijn volmaakt. De beklemming ligt over het verhaal van het eerste moment af, daarom is het, hoewel misschien niet beter, toch aangrijpender, boeiender nog dan De Waterman. Ik merk dit hieraan: van De Waterman heb ik iederen dag 2 of 3 hoofdstukken gelezen, wat me véél goed deed in dien tijd (bij de Russen), dat weet ik nog. Dat wou ik met dit boek ook doen, maar het laat zich niet zoo behandelen: het drukt je op de borst, maar het wil doorgelezen worden. Ik had het dus in 2 dagen uit. In de hollandsche literatuur ken ik maar één boek dat, hoewel totaal anders, even beklemmend is, het 3e deel van de Boeken der Kleine Zielen. Maar dit heeft, door stijl en opzet, een veel ‘historischer’ beteekenis; Couperus is Den Haag, dit is bijna ‘heel Holland’. Het is heel curieus, dit karakter van het boek; in dezen tijd, waarin alle kritici verlangen dat een boek ‘sociologisch’ verantwoord zal zijn, zoodat iedereen zich toelegt op het bestudeeren van de een of andere stof voor zijn middelmatige reportage, ben jij erin geslaagd om, met zuiver-artistieke middelen, - al hèb je er misschien heel wat voor bestudeerd, - een boek te maken dat ook ‘sociologisch’ eersterangs is. Tenslotte, er is iets heel wonderlijks in je laatste ‘evolutie’: - het Fregatschip was de roman van een schip, De Waterman de roman van de hollandsche rivieren, dit boek is de roman van een huis. Ik heb werkelijk de grootste bewondering voor de ‘verborgen compositie’ van dit boek, voor de manier waarop overal dingen staan die verderop hun uitwerking hebben of hun echo of hun tegenzang; het is of het noodlot zich tot met al deze kleine dingen bemoeit, en toch heeft de lezer nooit den indruk dat de schrijver dat gearrangeerd heeft, het is of de schrijver ook blindelings aan het noodlot gehoorzaamt. Dat is wel zoowat alles, als het geen detailkritiek moet worden; ik hoef je er zeker ook niet bij te zeggen dat dit Holland is op een haast onverdiende manier voor Holland. De echte hollandsche lezer zal dit boek lezen en het naar of mooi vinden of de twee tegelijk, en er mijlen van af zijn om te beseffen wat voor cadeau hij hier gekregen heeft; de ‘betere lezer’ is iemand die al beseft dat dit tot het betere soort - bv. Aart van der Leeuw - behoort, maar niet dat het van een kracht en een beheersching is (geconcentreerd en compleet) zooals niemand het je nadoet. Je hebt bovendien 100% het standpunt van den schrijver ingenomen die zijn personages niet ‘richt’: men kan zich even goed voor- | |
[pagina 45]
| |
stellen dat je deze heele mikmak van overdreven christelijk schuldbesef afschuwelijk, benepen en stom vindt, als groot. Het waarschijnlijkste is allebei: d.w.z. de manier waarop je het drama behandelt, je stijl dus (in de ware beteekenis) is zóó, dat zelfs de meest onchristelijke lezer - waartoe ik mij vlei te behooren - de grootheid erkennen moet die zelfs in deze christelijke onderwereld heerschen kan. En weet je dat je hierin, al is het maar een tikje, iets met Dostojevsky gemeen hebt? Maar je zal zeggen dat dit blasfemeeren is, en dat is het ook, als men alleen maar let op compositie, toon en stijl. Nu houd ik ermee op, om de pen aan Bep te geven, die geen ‘ander velletje’, maar het overgebleven wit papier begeert. Veel hartelijks, ook voor Annie, Ken en Sjeu, en een hand van je Eddy Lieve Annie, Wat een teleurstelling dat jullie niet over Parijs gekomen zijn! We hadden er natuurlijk ons vertrek naar Bretagne voor uitgesteld. We denken nog zoo vaak aan de gezellige kopjes koffie in Bellevue. Amsterdam in de winter zal jullie na Sestri wel niet meevallen, temeer omdat jullie nu toch al niet zoo dolgraag in het vaderland zijn. Maar prettig voor Kenny en Sjeu. We hebben hier een week prachtig weer gehad, zoodat het Alijntje iedere morgen buiten in de zon kon staan en zeelucht opsnuiven. Ik zou hem je dolgraag laten zien. Hij is heel levendig, en nu juist bezig in de wieg naast ons bed (speciale verwennerij van het uit logeeren zijn) Indianenkreten te slaken. Het is een echte jongen, met heele stevige spieren, zeer welbespraakt, hoewel nog niet in ons vocabulaire, en ook een mondain, die het heerlijk vindt menschen te zien, tegen iedereen vriendelijk is, en in de trein glimlachjes uitzendt naar eenzame dames. Hij is erg vroolijk, en als hem geen tandpijn dwars zit, ook erg zoet. Eddy meent in hem een Stendhaliaansche geest te zien, en misschien is het waar; hij heeft heel precies-kijkende donkerbruine oogen. De kinderdokter vindt hem zoo goed als maar mogelijk is. Onze verhuisplannen hebben zich op Holland, Indië en Aix-en-Provence gericht. Voorloopig is het laatste het waarschijnlijkste, en Indië - althans een paar jaar - voor de toekomst. (Ik zou nu best eens vijf jaar in één huis willen zitten, liefst in Parijs, maar Eddy werkt er minder goed.) We zagen bij Jan een massa kieken van Sestri en jullie. Van Alain is net een heele film volslagen mislukt. Ik dank Arthur ook hartelijk | |
[pagina 46]
| |
voor het Holl. Drama, begin eraan nu E. het uit heeft. Heel veel liefs aan allen. Bep. |
|