Brieven. Deel 6. 1 november 1935-30 juni 1937
(1980)–E. du Perron– Auteursrechtelijk beschermd2735. Aan A. van der Veen: Le Roselier-en-Plérin, 18 november 1935Le Roselier, 18 Nov. '35 Beste Van der Veen, Je brief heeft me veel plezier gedaan. Vooral omdat daaruit blijkt hoeveel pretentieuze domheden ongezegd kunnen blijven als men maar zonder vooroordeelen leest, zooals jij het blijkbaar gedaan hebt. Dit wil niet zeggen dat ik je niet voor intelligenter aanzie dan degenen die wèl al die domheden zeggen; want integendeel, ik denk dat je intelligent bent, en zelfs je manier van lezen pleit al voor die opvatting. Maar er is toch een wisselwerking: en je zou minder juiste dingen zeggen, als je je niet gewoon, bescheiden ‘openstelde’. Ik heb nooit gezegd dat iedereen een god wil. Maar er is altijd iets dat het begrip ‘God’ voor de vromen vervangt: de liefde, of een literaire grootheid (Dostojevsky maakt op het oogenblik een goede kans bij je, zou ik zeggen) of desnoods een tot het uiterste nageleefde ikheid. Iemand die werkelijk niets had, zou zelfmoord plegen. Overigens was mijn bedoeling in die notitie meer om te zeggen dat wij telkens bepaalde waarden (vertegenwoordigd door bepaalde personen) tegenover andere waarden (en andere personen) stellen. Ik heb Coster, mèt zijn Dostojevsky-opvatting, bestreden als een abjecte ‘waarde’ voor Holland. Toch is er natuurlijk veel waars in het idee dat Dostojevsky voor de christelijke boetedoening altijd is blijven voelen; alleen, niet uitsluitend daarvoor, zooals de christelijk-aangelegde bewonderaars beweren. Dus: evenmin is Dostojevsky de opstandige Raskolnikov uitsluitend, zooals jij nu zegt; de waarheid is: dat alle personages van Dostojevsky étappes vertegenwoordigen in zijn eigen ontwikkeling, en dat hij tenslotte is: de schommeling in dat alles. Ditzelfde slingeren van goed naar kwaad en terug, dit gevoel bijna van dat het eene zonder het andere alle smaak zou verliezen, vind je bij de meest ‘dostojevskyaanschen’ auteur van Frankrijk, die toch héél anders is, van geest en temperament: André Gide. Het is uitstekend dat je Duitsch leert, maar je moet absoluut | |
[pagina 34]
| |
Fransch leerenGa naar voetnoot*. De fransche literatuur geeft iemand het meest smaak, niet in de banale (kappersachtige), maar in de ernstige (als je wilt: diepste) zin van het woord. Vooral voor een Hollander is de ‘latijnsche’ invloed de meest heilzame, geloof ik. Behalve Dostojevsky moet je Tolstoï lezen, vooral Oorlog en Vrede, en later (hij is helaas niet vertaald bij ons, dus daar begint het gedonder al) Stendhal. Je zult dan zien dat Dostojevsky, hoe geweldig ook, niet zo onvergelijkelijk is als het je nu voorkomt. Maar hij is natuurlijk een van de toppen van de wereldliteratuur. En als je eenmaal Duitsch kent: Nietzsche, die ook gerust naast Dostojevsky mag staan, al is het geen romancier. Je ParabelGa naar voetnoot1. is lang niet kwaad. Ik heb er eenige krabbels in gezet, waar je misschien wat aan hebt. Ik zit hier in Bretagne buiten de winkelbuurt en heb geen potlood bij me, vandaar dat ik het met inkt deed. De ‘beteekenis’ van dit stuk is me ontgaan, en kan me ook niet schelen; ik zou liever hebben dat het er géén had, en dat het als ‘droom’ volstaat. Je moet het eens goed herzien, dan laten overtypen en het mij dan weer opzenden; misschien dat ik het wel ergens geplaatst krijg. Wat er mij vooral in bevalt is je streven naar bondigheid, naar een stijl zonder literair gefemel, en dat je toch niet in die andere afschuwelijkheid, het moderne gewapend beton, vervalt. Je weet wel, die verhalen die zoo gaan: ‘Ik stap uit bed. Ik kleed mij snel aan. Ik loop de straat op. De straat is vol menschen. Waar gaan ze heen?’ enz. En dan alles in den tegenwoordigen tijd, om het ‘levend’ te maken; alsof men zich juist in den tegenwoordigen tijd niet stinkend vervelen kon. De groote moeilijkheid is: van je tijd te zijn en toch de bizondere kul ervan te ontgaan. - Op dit wijze woord wil ik vandaag eindigen. Het beste; hartelijke groeten van je EdP.
P.S. Vanaf 1 December ben ik weer gewoon in Parijs terug. |
|