keer naar ‘het land van herkomst’ voor een groot deel bepaald (zoals hij aan Ter Braak had geschreven) door zijn verlangen ‘om uit de politieke drek te zin’, de situatie die hij in Indië aantrof, was bepaald niet hygiënischer. Daarbij kwam het besef dat de echte vrienden verder weg waren dan ooit. Het was dan ook geen wonder dat de toon van zijn brieven dikwijls weerklank was van grote teleurstelling en depressiviteit.
Eén figuur bleek voldoende tegenwicht te kunnen bieden om het in Indië te kunnen uithouden: Multatuli. Op verzoek van Ter Braak reisde DP naar Douwes Dekkers standplaats Rangkasbetoeng en schreef hij een artikel over de Lebak-zaak voor Het vaderland. De studie waar hij zich daarna verwoed in stortte, resulteerde na een maand in De man van Lebak. Zijn verbondenheid met Multatuli vormde echter een scherp contrast met de afzij digheid waarvan Greshoff bljk gafen die het mogelijk maakte, dat in Groot Nederland twee, volgens DP Multatuli-vijandige, artikelen van J. Saks geplaatst werden. Greshoffs neutrale houding zijn voor DP onbegrijpelijke plaatsingsbeleid en zijn ongeïnteresseerde reactie op diens gedocumenteerde biografie troffen hem zo pijnlijk, dat het hem de grootste moeite kostte de vriendschap op de oude voet voort te zetten. Tegelijkertijd werd de verhouding met Ter Braak bemoeilijkt door enkele vervelende kwesties - het zoekraken van een brief en Ter Braaks weigering hem perskaarten te verstrekken - zodat DP dreigde de correspondentie op te schorten. Het wederzijdse misverstaan werd nog eens vergroot, doordat Ter Braak, Greshoff en ook Marsman weinig waardering konden opbrengen voor Het scheepsjournaal van Arthur Ducroo. Ook het verschil in visie op Gide's Retour de L' U.R.S.S. accentueerde de afstand die tussen de achtergeblevenen en DP ontstaan was.
Tegenover de moeilijk te verteren gereserveerdheid van de Europese vrienden stond de goede ontvangst, die DP's Multatuliboek kreeg bij zijn nieuwe Indische kennissen. In betrekkelijk korte tijd maakte hij contact met een aantal intellectuelen, van wie de meesten als ambtenaar werkzaam waren: H. Groeneveldt, C. Binnerts, L.F. Jansen, A.N.J. van der Hoop, H. Samkalden, E.F.E. Douwes Dekker, G.M.G. Douwes Dekker, P.F. Dahler, J.H. Ritman, F.R.J. Verhoeven. Geleidelijk aan kwamen ook enkele jonge ‘moderne’ Indonesiërs zich met hem in verbinding stellen, o.w. Takdir Alisjabana. Ofschoon deze nieuwe contacten veel voor DP betekenden en zijn verblijf drageljk maakten, behield hij t.a.v. de meesten een zekere terughoudendheid. De enige op wie hij volkomengesteld was en bleef, was de vriend uit zin jeugd Adé Tissing. DP's brieven aan hem hebben een hartelijke en ongedwongen toon, die in de andere ‘Indische correspondentie’ niet gehoord wordt.