Brieven. Deel 5. 2 mei 1934-31 oktober 1935
(1979)–E. du Perron– Auteursrechtelijk beschermd2337. Aan J. van Nijlen: Le Roselier-en-Plérin, 15 december 1934Bretagne, 15 December. Beste Jan, Zóó definitief als Jan Gr. het voorgesteld heeft met die ‘Oceaan-plannen’ is het nog niet. Maar wie weet, vroeger of later...! Op het oogenblik werk ik met alle spieren en zenuwen aan den ‘roman’. Ik stuur je nu maar gelijk hiermee vast 2 hfdstn., die ik graag had in twee exemplaren. De rest zien we dan wel in Januari. Hoe gauwei; de juffrouw hiermee klaar is, hoe beter; maar stuur me de resultaten eerst in Januari, als we weer thuis zijn. Wij denken 5 Jan. weer in de rue Erlanger te zitten; Bep is nu ook hier. Ik schrijf je dan wel weer. Ik lees ook Giono: op het oogenblik lijkt het me een kruising tusschen Fenimore Cooper (van Padvinder en LederkousGa naar voetnoot1. en Paul Claudel. Toch wel mooi en poëtisch. Het is een soort literatuur die mij niet in het minst dreigt te beïnvloeden, c'est toujours cela. Is het niet iets voor Jany? Maar ik ben nog niet ver, lees maar weinig, vanwege het schrijfwerk. Wat vervelend, met je oogen. Als de rest wat minder bleef en dàt in orde kwam zou het beter zijn. Maar geef de hoop niet op; als er | |
[pagina 193]
| |
geen organisch gebrek is, komt het misschien langzaam maar zeker weer goed. Misschien kan het je ‘troosten’ als ik je zeg dat het met mijn hart niets goed gaat, dat is ook een nogal delicaat orgaan. We worden oud en wrak, zooals de andere Jan verzucht. Later meer, uit Parijs. Veel dank voor de bloemlezing,Ga naar voetnoot2. stuur die dan maar hierheen, want we blijven nog lang genoeg; en ik ben er toch wel verlangend naar; Bep ook. Heel veel hartelijks van ons beiden, ook thuis, - steeds je E. |
|