Brieven. Deel 5. 2 mei 1934-31 oktober 1935
(1979)–E. du Perron– Auteursrechtelijk beschermd2291. Aan A. Roland Holst: Parijs, 10 november 1934Parijs, Zondag 10 Nov. Beste Jany, Dank voor je lange brief. Het is gek, maar ik voel veel meer voor ‘de geest’ in jouw zin dan je denkt. Alleen: het probleem nu is toch maar: waar partij kiezen? en dit partijkiezen gaat met de meest reëele daden gepaard. Dat ik geen conceptie geef die tot een systeem wordt is maar goed ook; 1o. ben ik geen vakphilosoof, 2o. vind ik systemen altijd zoo bitter onbevredigend, vandaar ook dat KeyserlingGa naar voetnoot1. me niets gegeven heeft, after all. Jou wel? dat zou me nog het meest verwonderen... Maar er is tusschen jou en mij vooral een verschil in woorden, in het gebruik van het woord ‘geest’. Dat jij een zee ziet en erkent, behalve golven, eb en vloed, is voor mij vreemd; voor mij wordt de zee uit golven, eb en vloed, en voor jou is er dus eerst een zee? Bij de vergelijking met een bosch wordt wat ik bedoel veel duidelijker; er is tenslotte inderdaad een bosch - een bosch dat je zien kunt ondanks de boom en, maar het is toch geworden uit de boom en. Bij jou wordt ‘geest’ iets als ‘God’ - à la Hegel.Ga naar voetnoot* Ik ben in dit opzicht inderdaad van nature meer materialistisch. Wat niet wegneemt dat je toch gelijk hebt waar je me niet tot degenen rekent die het tenslotte aanleggen op een einddoel hier op aarde; dat ik mèt jou geloof aan de variaties van het leven, behalve waar ik gedwongen word partij | |
[pagina 154]
| |
te kiezen. Gedwongen door mijn ‘temperament’, door een bepaald eigen beleven, of, zoals nu misschien, door uiterlijke omstandigheden. Je hebt bezwaar tegen 2 argumenten van mij, als beneden mijn stand. Maar het eerste, dat van ‘ploertendooders en concentratiekampen’ is een realiteit waartegen geen enkele verantwoording door den geest mij beschermen kan; ik verfoei met alle kracht van mijn geest een geest die ons gebracht moet worden door de methodes van Hitler-Duitschland en die dan nog gebaseerd is op het menschonteerende gebazel van Mein Kampf. Daar is een ‘waardigheid van den geest’ die dit weigert, ook als het onvermijdelijk blijkt. Als je een partijtje rotzakken die alle smeerlapperij hebben van Duitsche burgers, slagers, gangsters, politici (in de rotste beteekenis van het woord), pederasten, en pruisische uniform-idioten moet aanvaarden als de voormannen van een komenden geest, dan 100 × neen, ook als de dood erop volgt. Dus zal het einde voor mij wel zijn dat ik communist word... in jouw geest! Tweede argument: ‘tramverkeer’ etc. is niet een argument van mij, maar een omgedraaid argument van de menschen die alles economisch verklaren willen en er telkens weer op neerkomen dat alles goed wordt, als daarvoor gezorgd is. Dit is zeker meer waar dan wij vroeger dachten. Maar het is ook onwaar, om wat ons beiden lief is, jou èn mij. Nu is dit alles ook oppervlakkig en te kort, maar je hebt gelijk: wij zouden erover moeten praten. Ik ben bovendien moe van allerlei schrijverij. Op één ding komt het neer: dat ik, evenals jij, grif iets anders erken qua ‘geest’ dan ‘intelligentie’ alleen, dat ik, evenals jij, ‘groote geesten’ kan zien in menschen die niet in de eerste plaats intelligent zijn. Maar: 1o. gaan de twee heel vaak samen, omdat de intelligentie dan toch onschatbare diensten bewijzen kan aan de ‘ziel’, 2o. is het spraakgebruik waarop jij je beroept (zelfs de oude taal) erg elastisch, zoodat men met pedantisme moet gaan uitknobelen wat men in een bepaald verband verstaan wil onder ‘geest’. Er is inderdaad: ‘den geest krijgen’, maar ook ‘den geest geven’; er is ‘zondigen in den geest’, maar ook ‘tegenwoordigheid van geest’, een ‘vriend in den geest’ en ‘een man van geest’ - dus ‘geest’ tegenovergesteld aan ‘stof’, ongeveer gelijk aan ‘ziel’ (zooals jij het toch vooral neemt) en ‘geest’ tegenovergesteld aan 'hart' of'gemoed' of'gevoel', dus in den zin van ‘verstand’, waarbij de intelligentie al een veel grooter rol speelt. En bovendien, wat de geest als ziel zonder intelligentie zou | |
[pagina 155]
| |
vermogen te doen is mij toch ook een beetje een raadsel. Menschen met veel ziel verspreiden sterk hun sfeer, maar ik ben bang dat het vaak toch ook op theater neerkomt(als bij zoovele oostersche denkers etc.) als de intelligentie deze ‘grootheid van geest’ bepaald niet meer verantwoorden kan. (Hier zeg jij natuurlijk: - Ik bedoel Blake en niet Inayath Khan (?)Ga naar voetnoot2. - of hoe heette die heer ook weer?) Dat je mij niet geheel opgeeft in deze ernstige kwestie komt er dus op neer dat je mij niet alleen intelligentie toekent van een zeker gehalte, maar ook wel ziel - en by Jove, zou ik met eenige aanstellerij willen zeggen, I think I can agree with you even in that! Maar alle grapjes op een stokje: ik ben zeer blij met je brief en geloof heusch dat we minder ver van elkaar afstaan dan jij denkt, en dan jij en Menno bv. van elkaar afstaan. Verder komt het mij voor dat je òf in Roermond zit òf er net geweest bent, en dit maakt mij bang over een mogelijke verbroedering van jou met Joep NicolasGa naar voetnoot3. in den geest; of is het om juist alles behalve dat? Wat Eric de HaulevilleGa naar voetnoot4. betreft, ik zal hem graag ontmoeten en wacht dus een briefje van hem af als hij weer eens hier is. Over zijn boek zal ik zelf met plezier een stuk schrijven in de N.R.C., maar laat hij dan niet te lang wachten met het mij te zenden.Ga naar voetnoot5. Je grapje over Cohen en den bandontwerper van de W.B.Ga naar voetnoot6. heeft Slau, die net hier is, en Bep en mij, zeer vermaakt. Ik laat het hier nu bij, in de hoop je in den loop van den winter toch te zien, als Parijs dan nog bestaat. Hieronder, buiten den brief om, een lijstje van blzn. uit De Sm. M. die niet in ForumGa naar voetnoot* gestaan hebben en die je dus misschien nog eens lezen wilt. Hartelijke groeten, ook van Bep; een hand van je E. Blz. 49-52. Nabetrachting over het Ik. Laatste blzij van het Detective-verhaal, blz. 79. Blz. 142-145, over een opvoering van Hamlet gezien door een | |
[pagina 156]
| |
Franschman die geen engelsch verstond (zéér amusant, het citaat daar) en over den Hamlet die Stendhal uitdacht toen hij 19 was! Blz. 151-153. Toevoeging over dichters, waarin jij ook weer compareert. Laatste blzij van ‘De Planken’, waarin ik duidelijk gezegd heb wat ik bedoel: blz. 204. De Kalender en de Notaris (compleet hfdst.): 215-221. Laatste blzij bij Nietzsche-Tielrooy, blz. 233. Het heele slot van Jan Lubbes: blz. 252-258. Je ziet: een hoop inedita nog, behalve dat laatste ‘gesprek’, waarvan iedereen weten wil wie de ‘hij’ is en vraagt: Is het Jany of Jacques? |
|