Brieven. Deel 5. 2 mei 1934-31 oktober 1935
(1979)–E. du Perron– Auteursrechtelijk beschermd2076. Aan J. Greshoff: Grenoble,Ga naar voetnoot1. 9 mei 1934Woensdag, 9 Mei. Beste Jan, Ik heb even tijd om op je brief te antwoorden. Bep is alleen naar de Grande Chartreuse gegaan; mij kon het après tout niet schelen, ik ben hier voor Beyle en niet voor den katholiek Pascal. En ik heb | |
[pagina 15]
| |
nog van allerlei in Grenoble te doen voor we weggaan. We gaan overigens niet naar Annecy, maar naar Claix, een goed uur met de tram hiervandaan, in een heerlijk landschap en in een allercharmantst pension dat we gisteren ontdekten, op 50 meter van het aardige landhuis van Stendhal!Ga naar voetnoot* Het is het huis waarover hij schrijft in Brulard, in Mémoires d'un Touriste, enz.; en hij hield van Claix, terwijl hij nogal hevig het land had aan Grenoble. Later, toen hij het huis verkocht had, ging hij er nog heen om druiven uit zijn eigen tuin te koopen. Het huis behoort nu toe aan een generaal, maar die is er niet; ik zal probeeren er in te komen, gisteren keken we alleen maar over de muur naar binnen. - Maar het pension waar we in trekken is op zichzelf verrukkelijk: heelemaal een familiehuis uit denzelfden tijd, met oude meubels, familieportretten, een oude eetzaal; en we zijn de eenige gasten tot Maandag a.s. en krijgen de allermooiste kamer voor 30 frs. (pension inbegrepen) per dag. We waren beiden zoo gecharmeerd - ook om directe buren te zijn van Stendhal! - dat we Annecy op slag hebben vergeten. Dit blijft dus een exclusieve Brulard-bedevaart. - Ik moet straks mijn stuk nog schrijven voor Het Vad.; misschien maak ik er 2 stukken van. De mevrouw die ons herbergt, ziet er uit als Marceline Desbordes-Valmore: een beetje contrefaite, maar met prachtige zwarte krullen en een ouderwetsch vriendelijk gezicht, en ze was de hoffelijkheid en beminnelijkheid gepersonifieerd; française met een helft van haar voorouders in Columbia, en Franschen en Columbianen in prachtige familieportretten - schilderijen! - langs de muur. Ik antwoord nu maar op je brief. Je depressie kan ik me levendig indenken: ook hier, op reis, word ik voortdurend nog gekweld door mijn minder prettige vooruitzichten, door de juiste verdeeling voor het werk, die ik zou willen vinden, enz. Ik voel me den heelen tijd vervolgd, en tegelijk den pas afgesneden; en het probleem van wat we voor ons eigen plezier nog kunnen doen zal ons natuurlijk altijd kwellen! Hoe vereenigen we dat plezier met copy die geld oplevert, en als het niet direct artikelen zijn, hoe schrijven we dingen die ons bevallen èn er bij het stomste publiek van West-Europa ingaan? Het beste voor jou zou zijn dat je met Van Kampen of Zijlstra een regeling trof voor je roman, en dat je die afmaakte als werk; dan ben je ook tegenover je broodwinnerij verantwoord. Dat je dien roman niet zou kunnen maken, is natuurlijk een dwaze debutanten vrees: als | |
[pagina 16]
| |
je ± 150 blzn. hebt geschreven, zooals die nu af zijn, is er geen enkele reden om aan te nemen dat je er niet nog een 200 à 250 zoo zou kunnen maken! En het schrijven zelf maakt de boel los, dat verzeker ik je. Ik borrel van copy voor Ducroo; ik moet me intoomen en overal schrappen - ook al om mijn broodgever te bevredigen. Je moet nl. weten dat die heer Querido zoetjesaan terugkrabbelt (quoi qu'il en dise): ieder nieuw opus van mij dat hij ter lezing krijgt, ontneemt hem weer wat moed; hij zal denken dat ik bepaald niets heb van het genie van den auteur van De Druivenplukkers (‘óók een jongere toch’!) en dat het publiek op mijn geschrijf vast niet zoo willig reageeren zal. Het voorstel van laatstGa naar voetnoot*: fl.1000. voor Ducroo + een anderen ‘roman’, maar met uitgave van De Smalle Mensch is nu nl. teruggeloopen tot: fl. 1000. voor de twee ‘romans’, maar geen uitgave van De Sm. M. Sinds hij dien laatsten bundel gelezen heeft, is hij er nl. zeker van dat er geen publiek voor is, en dus kan hij die essays niet voor eigen risico uitgeven. Ik heb hem nu een nieuw voorstel gedaan: als ik thuiskom in Parijs vind ik misschien al het antwoord. Deze correspondentie heeft mijn afreis bijna totaal verpest, en ook nu zie ik met bezwaard gemoed tegen de verdere onderhandelingen aan. Het is voor mij tenslotte toch wèl van groot belang dat De Sm. Mensch uitgegeven wordt: zulke essays zouden in ieder ander land grif verkocht worden, het is weer de roman-idiotie van Holland die ons hier dwars zit. Ik denk er nu weer over om toch naar Van Kampen te gaan, als dat nog kan - alleen omdat die tenminste nooit bezwaren tegen mijn essays gemaakt heeft. Maar hoe verantwoord ik dat tegenover mijn broodwinnerij? En V.K. is nu ook allesbehalve enthousiast over Ducroo. - (Spreek hierover nog met niemand.) Ik zal moeten eindigen met een oproep om een Maecenas die de drukkosten van mijn essays op zich wil nemen. Zie jij zoo iemand als bestaanbaar? Waarom niet, eigenlijk? Zóó duur hoeft het toch niet te zijn. Zoowat 300 blzn. druks. Enfin, wachten eerst wat Querido antwoordt. Maar ik heb mijn buik vol van dit gedonder, en het werken aan Ducroo zelf wordt me erdoor vergald. 't Is toch al ‘controle’! Ik ben benieuwd naar het verhaal van Varangot.Ga naar voetnoot2. En nog meer | |
[pagina 17]
| |
naar de toestand van die arme Annie.Ga naar voetnoot3. Even voor we van Parijs weggingen, hebben Bep en ik aan Kennie en Arthur geschreven, maar het blijft een precair iets, en hier zitten we zelfs te ver voor tijdig bericht. Mocht er iets zijn, schrijf dan een expresse-brief of telegram. Wij gaan Zondag weg, zijn Zondagavond of Maandag (uiterlijk) in P. terug. (Misschien blijven we 1 dag in Dijon.) Adres: Furonnière-Pension, Claix (Isère). Die SammlungGa naar voetnoot4. heb je nu natuurlijk al uit het hoofd geleerd. Het stuk van Menno was verreweg het beste van het heele nummer. Mijn stuk gáát - verder niets. Bovendien, zegt Gino, is het wat ‘boersch’ vertaald. En ik heb het in rotomstandigheden, moe en met hoofdpijn, in die onvrije kamer bij de Russen, geschreven. Ik doe zooiets nooit meer! Nu Larbaud. Een alleraardigste, zachte, heel licht ironische, schuwe, vriendelijke man. Je bent telkens bang hem in de conversatie te hard aan te stooten. Ik zal hem met plezier terugzien, maar Malraux had volkomen gelijk toen hij mij zei dat ik in hem véél minder ‘Barnabooth’ zou vinden dan ‘le Petit Ami’ in Léautaud. Eigenlijk is het nu het type van den lieven lettré, menschenschuw geworden in het donker van de bibliotheken. Hij zal wschl. nog erg aardig kunnen vertellen, in vertrouwelijke momenten, vooral van reizen, maar zijn grootste liefde schijnt te spreken in citaten: er is geen idee, of hij haalt er verzen bij van Scève, van Boileau, van een 14e-eeuwsche Spaansche dichter - en hij is absoluut geneigd om de echte waarde van literatuur te toetsen aan de fraaie stijl. (‘Je me suis donné un mal extrême pour arriver à ce style concis et en même temps léger de Salluste’. Dit over een novelle, die hij mij verteld heeft, die mij heel aardig lijkt - genre Amants, heureux amants - en die nu bij Hellens ligt voor Le Disque Vert.) Onze conversatie was één trekken van mij naar ‘Barnabooth’ toe, en van hem naar Scève en de verborgenheden van de klassieke literatuur. Voilà. Maar hij is heel sympathiek en ongetwijfeld een eersterangsch-mensch, ook wat het hart aangaat. Nu ga ik ervan door. Hartelijke groeten en houd je taai. Je E. | |
[pagina 18]
| |
P.S. - Kan je niet probeeren toch nog een paar dagen in P. te komen, als Menno er is bv.? Doe het voor je gezondheid. Als ik je met een 500 frs. (750 belgisch) helpen kan, met alle genoegen. En natuurlijk niet ‘in leen’: ik heb werkelijk genoeg overal verloren om dit met plezier erbij af te schrijven, en op gaat alles toch! Doe het dus gerust. |
|