Brieven. Deel 4. 2 januari 1933-30 april 1934
(1978)–E. du Perron– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 536]
| |
naar Port-Noël vijf schrijvers moest meenemen, zou ik het wel weten: Shakespeare (ja ja), Stendhal, Nietzsche, Multatuli (een Hollandse schrijver, onbekend in Europa, wat erg jammer is voor dat Europa), en Edgar Poe of Gide, of allebei, maar dat zouden er 6 zijn. En als ik de 3 boeken moest noemen die ik persoonlijk (onderstreept) boven alle andere stel, dan zijn het Henri Brulard, Barnabooth en le Petit Ami van Paul Léautaud. Dat zijn, zoals u zegt, geen ‘schrijvers’ meer, maar ‘verwanten’. Maar één ding vergeet men in die geschiedenis van dat onherbergzame eiland, van Kerguelen enz.; nl.: hoe ziet dat eiland met z'n eenzaamheid en z'n Port-Noël eruit? Als je het van tevoren wist, zou je misschien je lievelingsschrijvers laten schieten en alleen maar meenemen wat erbij past, en zou ik bijvoorbeeld twee dichters gaan lezen aan wie ik nogal de pest heb: Whitman en Claudel. ‘In het gewone leven’ heb ik behoefte aan Brulard, in een onherbergzaam oord zou het misschien minder steriel zijn je vol te stoppen met de sonore klanken van Claudel en samen met hem te geloven - of liever je te verbeelden - dat je sterker bent dan wat dan ook als je de kant van ‘God’ hebt gekozen. Ten slotte wil ook ik u nog mijn beste wensen zenden voor het nieuwe jaar. Het afgelopen jaar is voor mij gewoon rampzalig geweest: de dood van mijn moeder en een complete financiële puinhoop. Men had mij voorgespiegeld dat ik ongeveer 2.000.000 francs zou krijgen, maar ik moet mij heel gelukkig prijzen als ik er 40.000 of nog minder uitsleep. Sinds een jaar weet ik met heel veel moeite net rond te komen. Bovendien leven we in een tijd die zo ‘groots’ is en zo verpolitiekt dat het je alle lust tot iets ontneemt. Hoe kan ik in mijn huidige situatie Barnabooth opnieuw lezen? Ik hou nog van het boek, maar ik sla het niet open; misschien ben ik er over enige tijd bang voor. Maar u zou ik nog steeds heel erg graag willen ontmoeten. U had mij beloofd dat u mij zou laten weten als u in Parijs kwam; ik weet niet of u er geweest bent, maar in elk geval dacht ik dat u er geenszins op gesteld was mij te ontmoeten, wat overigens niet meer dan normaal zou zijn. De Gouverneur heeft mij vooral plezier gedaan omdat het een bewijs kon zijn van het tegendeel. Ik neem nu afscheid van u en geef u nog mijn nieuwe adres op, maar waarschijnlijk geldt het slechts tot 1 februari: 19 rue de l'Yvette, Parijs 16e. Hartelijk uw EdP. |
|