Brieven. Deel 4. 2 januari 1933-30 april 1934
(1978)–E. du Perron– Auteursrechtelijk beschermd2022. Aan A. Roland Holst: Parijs, 29 maart 1934Parijs, Donderdag. Beste Jany, Het is wel gek dat deze brieven van ons elkaar kruisten. Maar in hoofdzaak zijn we het eens! Inderdaad: als je hier bent, zullen we over alles en nog wat praten, dat is het beste. En toch vertrouw ik ook dit praten niet; ik merk meer en meer dat wij zulke geboren hypocrieten zijn, dat onze intelligentie - niet alleen in een gesprek, maar ook tegenover onszelf - zich vaak alléén inspant om onze werkelijke instincten te verbergen. Ik merk bij mezelf allerlei beschamende instincten, die misschien mijn ‘wezen’ in één slag zouden verklaren als ik de moed had ze door te denken. Maar we verneuken | |
[pagina 500]
| |
onszelf tòch, en het eenige wat maakt dat we een beetje behoorlijke menschen blijven, is dat we er ook toch voor lijden. Als ik werkelijk met je zou moeten bepraten wat op de bodem ligt van mijn ‘crisisgevoel’, dat zich sedert 1½ jaar verscherpt, zou er van alles aan te pas moeten komen dat mijzelf weerzin inboezemt, en jou toch niet werkelijk zou interesseeren. En ik geloof dat jij van jouw kant heelemaal geen behoefte hebt om over de ‘laatste dingen’ van jezelf te praten. Misschien is het de consequentie van jouw ‘wezen’, misschien ook het verschil van ruim 10 jaar dat tusschen ons ligt, maar ik heb soms het gevoel dat jij het resultaat bereikt hebt dat je liever een gemakkelijke en prettige omgang hebt dan een diepere en moeilijke. Ik had, eerlijk gezegd, een vervelend gevoel, onlangs, bij het bedenken dat je een afwerende houding tegenover mij kon aannemen terwijl je bij den heer Joep NicolasGa naar voetnoot1. logeerde. Zooiets kan natuurlijk gemakkelijk een verkeerde interpretatie zijn, maar toch... En natuurlijk, als je precies nagaat wat een moeilijke omgang dan wèl oplevert, blijft het in laatste instantie: ook niets! Je moet ervan houden op zichzelf. Ik heb nooit zóó van iemand gehouden als van Bep; ik wist of vermoedde wel dat ik het zou kunnen, maar met een twijfel dat het te realiseeren zou zijn; en nu het gerealiseerd is, voel ik duidelijk hoe, juist naast een complete ‘communie’, een nog verwoeder eenzaamheid kan bestaan. Je ontkomt niet aan jezelf, ook niet in een ander.Ga naar voetnoot* Het is soms oneindig prettiger, voluptueuzer misschien zelfs, om aan de oppervlakte van dezelfde gevoelens te drijven, desnoods luisterend naar een connerietje als ‘Eine Nacht in Monte-Carlo - - -’ Maar bij mij komen de veranderde maatschappelijke omstandigheden erg meespreken. De tijd ontbreekt me. Ik heb zoo ongeveer de zekerheid dat ik van alle verfijningen van het ‘leisure’ juist, steeds meer afgesneden zal worden. Als je dan tijd overhoudt om dingen te ‘verdiepen’, gebeurt het op de felste en wrangste manier. En natuurlijk, in laatste instantie vind en krijg je tòch niets (zooals gezegd)! Juist voorbij een zekere diepte weet je niets meer van een ander, en bijna niets van jezelf. Een eenzaamheid, die direct aan den dood grenst - aan de werkelijke, niet die van Elyseumbewoners en godsdienstige geesten. Ik verzeker je dat ik niet bezig ben te ‘verschralen’; dat is altijd iets. | |
[pagina 501]
| |
En mijn polemische neigingen interesseeren mij minder dan je denkt; alleen: wat ik je gisteren zei van luxe-vriendschap en bondgenootschap - het reëele verschil daartusschen - blijft waar, is misschien ook de kern van wat jij als mijn ‘nur polemiek’ veroordeelt. Maar dan: ik ben werkelijk au fond een trouwe natuur, weet je. Als ik je schreefGa naar voetnoot2. zooals ik het gisteren deed, is het niet uit ‘polemische’ landerigheid, maar om iets wel degelijk... essentieels; omdat ik, gegeven juist jouw waarde, je liever niet op mijn lijst van halve vrienden zet. Als het zoo moet zijn, dan is een verre sympathie beter. Dit kan voor een idioot lijken op een ‘liefdesverklaring’, maar dat is het zeker niet: noch eerder heeft het te maken met een principe van werkelijke mannenvriendschap. (La fraternité, zou Malraux zeggen, met een term die mij toch communistisch-weeïg aandoet.) Enfin, neem deze verklaring, die misschien ook al te lang geduurd heeft, voor lief; ik ben het je schuldig, voor mijn gevoel, na gisteren. Laat ons het verder op dat problematische gesprek in een zonnig café houden! Je E.
Ik heb dit haastig gekrabbeld, tusschen twee blaadjes van mijn vertaalstrafwerk door, - maar ik wou je direct antwoorden. |
|