Brieven. Deel 4. 2 januari 1933-30 april 1934
(1978)–E. du Perron– Auteursrechtelijk beschermd2006. Aan G.H. 's-Gravesande: Parijs, 16 maart 1934Parijs, 16 Maart. Beste Hein, Gelijk hiermee zend ik je de boekjes. Buning heb ik er maar bijgedaan, vanwege het formaat. Geef het maar aan een ander; misschien voelt Nen er weer voor? Hieronder een boodschapje van Bep. Ze zal over Cléo schrijven, als die inderdaad optreedt. Heb je haar nieuwe brief (over Gauguin en Gobelins)Ga naar voetnoot1. ontvangen; die is nl. door een ‘vriendin’ gepost. Je hoeft hier niet op te antwoorden, als de brief er is. - Zou je verder bij gelegenheid aan de kas willen vragen om, als ze Bep een chèque sturen, erachter te zetten - achter ‘Société Générale’: ‘Agence A.O. rue d'Auteuil, Paris 16.’ Dit bespaart ons bij het afhalen veel heenen-weer-getrek. Nu het voornaamste: je novelle.Ga naar voetnoot2. Ik heb het ding, zoodra ik het ontving, met groote belangstelling uitgelezen. Wat wou je er precies | |
[pagina 488]
| |
van weten? Ik vind het een heel goede novelle, zonder te gelooven aan de ‘echtheid’, de biecht ervan.Ga naar voetnoot* Het einde lijkt mij, vooral op dit punt, geforceerd: het is het afronden van een novelle, niet het einde van een biecht. Tegen den loop van het verhaal heb ik dat het iets te traag is. Ik weet wel dat deze traagheid op zichzelf het verhaal spannender maakt (een soort aarzeling bij den ‘ik’, die den lezer juist prikkelt), maar toch kan het hier en daar iets korter. Samentrekken van een paar alinea's, misschien minder nieuwe regels al. (Zulke dingen kunnen erg helpen!) En verder is het jammer dat het zoo'n Couperusstijl heeft: Couperus-achtige zinswendingen en syntaxis, sierlijke samengestelde woorden (met een koppelteeken), een onnoodig archaïseerend gebruik van de genitief (‘mijner moeder’, etc.) - Als je deze dingen veranderen kon, zou ik het nog méér waardeeren. Maar zooals het is, vind ik het toch zeer leesbaar en verre van ongeslaagd. Het einde lijkt mij iets te kort of te lang. Als men werkelijk aan de stille kracht die den broer opruimt moet gelooven, is het te kort. Als de dood van den broer door onverwachtheid moet frappeeren, is het te lang. En tenslotte: het citaat uit Thoreau, dat voortreffelijk is, lijkt mij hierboven totaal onnoodig.Ga naar voetnoot3. Het maakt den indruk alsof deze ‘ik’-bekentenis een nieuwigheid is die je lanceert. Bovendien is het geheel te veel een novelle gebleven, om het citaat te rechtvaardigen; ik bedoel: je geeft aan ‘den beteren lezer’ verwachtingen door dat citaat, waaraan de novelle niet beantwoordt. Het is een verhaal met een biecht-motief, niet een biecht die toevallig verhaal werd. Als je een copie van het verhaal hebt, zou ik in potlood op dit exemplaar precies kunnen aangeven wat ik anders zou willen (werkje waarin ik uitmunt, naar het schijnt, waarmee ik bij Slau, Menno, Marsman, Jan, de grootste successen had!) Maar op het oogenblik waag ik het natuurlijk niet. Ik moet je trouwens waarschuwen dat ik ‘Couperus’ er totaal uit zou trachten te werken, desnoods ten koste van een te groote naaktheid van je opus.Ga naar voetnoot** Schrijf nog eens hierover en zeg me dan ook waarom je mijn oor- | |
[pagina 489]
| |
deel hebben wou. Om de ‘bekentenis’-kant? Om aan mij iets te toetsen, wat een ander gezegd had? Hartelijke groeten van je E. |
|