Brieven. Deel 4. 2 januari 1933-30 april 1934
(1978)–E. du Perron– Auteursrechtelijk beschermd1973. Aan P.N. van Kampen en Zn.Ga naar voetnoot1.: Parijs, 19 februari 1934Parijs, 19 Februari. Geachte Heer van Kampen, Dank voor boek en brief. Door de art. van T. Br. in Het Vad. heb ik ondertusschen meer van de zaak vernomen; ik wacht nu op nadere gegevens van T. Br., omdat hij ‘in het centrum’ van deze zaak zit, en er niet te veel door elkaar gedaan moet worden, wat alleen maar komisch zou werken. - Ik heb gisteravond toch met Malraux alle mogelijkheden overwogen. Die zijn hier in Frankrijk gering, om vele redenen. 1o. De Franschen interesseeren zich feitelijk alleen voor wat in Fr. zelf gebeurt, en zeker nu (met de sfeer die juist in deze dagen heerscht); 2o. de Duitsch-Joodsche vluchtelingen zijn nu uit de belangstelling en door hun dringen hier om werk, enz. (wat | |
[pagina 459]
| |
overigens zeer begrijpelijk is!) uit de sympathie geraakt; 3o. zijn te veel van precies dergelijke gevallen op het vragen van handteekeningen uitgedraaid; 4o. zijn die auteurshandt. op zichzelf niet veel meer waard, en een soort boerenbedrog, omdat niet de auteurs, maar de journalisten tegenwoordig de publieke opinie beïnvloeden. - Tenzij ik Liepmann kan laten doorgaan voor een soort genie, is de kans van werkelijke hulp dus gering. Ook vraagt u niet-linksche en klinkende namen. Dat moeten dan nog namen zijn die in Holland klinken, dus ik stel mij voor: Duhamel, Maurois, Valéry; - Gide, zijnde ‘communist’, is al verdacht. Ik zal zien wat ik doen kan; het ongeluk is dat Malraux, die mij op dit gebied natuurlijk van het grootste nut kan zijn, morgen of overmorgen vertrekt naar Arabië (die reis is al 10 × uitgesteld en zal nu dus wel net doorgaan.) - Ik kan probeeren te spreken met Emm. Berl, de redacteur van Marianne, die zelf Jood is. Maar de politieke sfeer hier eischt àl de belangstelling van dit soort heeren, en verder hebben ze nog sterk het land erover dat al hun pogingen voor Dimitrov op niets zijn uitgeloopen. In Holland kan zeker iets worden gedaan. Ik blijf in briefwisseling met T. Br. en bereid te doen wat ik kan - maar in samenwerking met hem om er geen warwinkel van te maken; - ook artikelen schrijven of zoo. Bovendien zijn er 2 duidelijk onderscheiden richtingen: 1o. in de eerste plaats Liepmann helpen, wat vooral tact vraagt; 2o. er een schandaal van maken, wat voor de ‘vrijheid van pers’ enz. misschien bevorderlijk is, maar waarvoor hij de terugslag krijgen kan. (Vooral bij ons lijkt dit laatste mij geheel in de traditie!) Iets nog anders is: deze historie kan bevorderlijk zijn voor zijn boek. U kunt over een tijdje misschien een nieuwe Duitsche èn Hollandsche uitgave ervan maken (het is niet dik, gelukkig) met de geïncrimineerde bladzij eruit en een voorrede erin, van L. zelf of van T. Br. of een ander over de affaire in Holland. Dat zullen de ‘heeren van de justitie’ allerminst leuk vinden. - Verder wil ik graag moeite doen voor een Fransche vertaling, hetzij bij de N.R.F., hetzij bij Denoël & Steele bv., of L. zelf bij de N.R.F. introduceeren als hij weer vrij komt en bv. in Fransche richting over de grens gezet wordt. Laat ons even afwachten wat nu in Holland te gebeuren staat; d.w.z. ik wacht nu op nadere berichten van T. Br. alvorens hier iets te doen. Met vriendelijke groeten, uw EduPerron
P.S. Ik heb gisteren aan T. Br. verschillende dingen geschreven die hij | |
[pagina 460]
| |
zou kunnen doen en waarop ik ook antwoord moet hebben. Er is hier (of in Holland) misschien ook iets te bereiken met de ‘Ligue des Droits de l'Homme’; ik informeer nader.
P.P.S. - Als A.M. de Jong een petitie van kunstenaars bij elkaar brengt en T. Br. een andere, zou een derde lijst van Frankrijk alleen maar verzwakkend werken, volgens het principe van ‘le trop nuit’. Ook de resultaten dààr moet ik dus eerst even hooren.
Wilt u dezen brief meteen even naar T. Br. doorzenden; dat bespaart mij het schrijven van een nieuwen brief. |
|